Tip om fris te blijven in het wedstrijdseizoen: doe eens een wedstrijd over de grens. Bijvoorbeeld in België, het dichtstbijzijnde buitenland. Het blijft triathlon, maar dan anders. Het begint al dat je te woord wordt gestaan in het Vlaams. Wat een zacht taaltje. Een genot voor het gehoor. Waar je je in Nederland vaak moet verantwoorden, hebben de Belgen respect voor triatleten. En dan de ambiance. Rondom het parcours installeren zich supporters gehuld in T-shirts met de namen van de lokale helden, tijdens de wedstrijd waait van overal de geuren van frituur en vers getapt bier je tegemoet, en dan is er nog de aanblik van elegant geklede Vlaamse rondemissen. De sfeer van veldrijden, maar dan in de zomer. Ik weet dat ik in een goede vorm steek, en kan niet wachten om me te meten met de Belgen. Ik heb vlinders in de buik van de goesting (lang leve de serotonine!), en voel me als een kind in de snoepwinkel wanneer ik aankom in Kapelle op den Bos.
Het is vandaag woensdag 21 juli, de Belgische nationale feestdag. Op het programma staat een kwart triathlon, non-drafting, en de voornamelijk Belgische concurrentie is niet misselijk. Het is nog ruim twee uur voor de start, maar er zoemt al iets van verwachting en spanning en ambiance in de lucht. Deze wedstrijd wordt serieus genomen.
Tijdens het infietsen voel ik dat de benen schofterig goed zijn. De iPod verhoogt mijn gemoedsstemming extra wanneer Kenny Rogers in mijn oren zingt. I just dropped in / To see what condition my condition was in. Toepasselijk. Deze wedstrijd stond origineel niet op de planning. Ik heb me pas een paar weken geleden ingeschreven omdat ik tussen de halve van Didam en Immenstadt nog wat snelheidswerk wilde doen.
Ik probeer de fietsronde te verkennen, maar die is op z’n Belgisch uitgepijld. Een vossenjacht is er niks bij. Alles wat ik aan de parcoursverkenning overhoud is een vage indruk van slecht lopende wegen, een paar haakse bochten en een matig windje. Terug bij de auto, wanneer ik afstap, schraap ik een grote teen lelijk open aan het korrelige asfalt. Ik moet even bij de EHBO langs, en die tapen het geheel mooi dicht.
Geen idee hoe ik me verhoud tot de Belgen. De speaker kondigt mijn komst aan, maar hij kan mij niet goed inschatten. Dat zullen we dan tijdens de wedstrijd moeten uitvinden. Ik vind het mooi, want dat betekent dat er geen voorgedefnieerde wedstrijdpatronen zijn zoals dat al te vaak in Nederland gaat.
Tijd voor inzwemmen is er nauwelijks. Eerst worden de dames weggeschoten, dan mogen de heren het water in. Geen wetsuits vandaag. Het water is daar te warm voor. Het inzwemmen bestaat uit 100 meter opzwemmen naar de eerste van twee startlijnen die over het tientallen brede kanaal staat gespannen. Ik heb het idee dat ik iets teveel naar het midden lig, maar ik maak de keus te blijven liggen waar ik lig. Je zal net zien dat ik ergens op de tweede rij achter een paar slingervoeten lig wanneer er wordt afgeschoten. Een minuut voor de start roept de referee dat we zo meteen mogen opzwemmen naar de eerste startlijn. Hoe ik het bedenk weet ik niet, maar ik ben ervan overtuigd dat we, na het opzwemmen, daar weer even zullen stil liggen om vervolgens definitief afgeschoten te worden.
Het sein wordt gegeven om op te zwemmen. Ik zwem lekker ontspannen de 25 meter naar de startlijn, en bereid me mentaal voor op de echte start. Links en rechts rammen triatleten me voorbij. Er wordt flink getrokken en geduwd. Blijkbaar wil iedereen in een goede positie komen voor de definitieve start, denk ik naïef.
Ik vertraag om achter de echte startlijn te liggen. Daar ben ik de enige in. Het complete veld zwemt op sprintsnelheid onder de lijn door. Dat heet een vliegende start, en schrijver dezes voelt zich flink gefopt. Ik heb dus direct herstelwerkzaamheden uit te voeren. Ik neem de schade op. Rechts van me is al een kopgroepje weg. Daarachter vormt zich een tweede groep. Ik zwem echt niet slecht de laatste weken, maar zo hard als ze hier starten heb ik zelfs met het EK niet meegemaakt. Alsof het een 50 meter vrij is, zo hard gaan ze. Ik word genadeloos voorbijgezwommen en voel me als een bejaarde met bloemetjesbadmuts die per ongeluk in de snelle baan is beland. Ik moet mee, maar kan niet. De geest is wel gewillig, maar het vlees te zwak. Koud starten, ik kan het niet, en ik moet ook niets forceren, omdat ik nu al tegen hyperventilatie aan zit. Ik moet het tweede groepje ook laten gaan, maar maak me geen zorgen. Mijn tijd komt nog wel: ik heb dit al zo vaak meegemaakt. Later in het zwemmen los ik dit wel weer op. Denk ik.
Vandaag dus niet. Ik kom geleidelijk in het ritme, concentreer me op m’n slag en ademhaling, maar kan niet versnellen zoals normaal. Sterker nog, ik blijf maar ingehaald worden. Aan het eind van een naar mijn gevoel eindeloze zwemproef, aan de staart van een lange sliert van wat ik vermoed wat de derde zwemgroep is, klauter ik het trappetje op richting de walkant.
Omdat ik niet vol door heb kunnen zwemmen, voel ik me nog fris. Eenmaal op het droge kan ik die hogere versnelling wel vinden. Ik sprint de kade over richting parc fermé. Een krappe bocht vlieg ik bijna uit. Het publiek vind het prachtig, ik vind het vooral lomp van mezelf. Iets van tien plaatsen winst levert het me op. Onderweg vang ik een tijdsdverschil op: tweeënhalve minuut op de kop. Dat is een minuut meer dan ik had verwacht.
De wissel gaat vloeiend. Er is nog anderhalf uur wedstrijd te gaan, en ik wil naar voren. Op de fiets geef ik direct vol gas. Na driehonderd meter, wanneer ik op kruissnelheid zit, komt er een man gehuld in een tenue in de kleuren van de Belgische vlag langsgereden. Snoeihard. Hij lijkt een brommer te hebben ingeslikt. Ik kan hem in eerste instantie niet volgen, maar dankzij het pacman-effect beland ik uiteindelijk in een groepje van een man of zes dat probeert op de reglementaire tien meter van het wiel van dit losgeslagen projectiel te blijven. De groep breekt een paar keer. Ik moet alle zeilen bijzetten om in het spoor te blijven. Het gemiddelde na de eerste van drie ronden: 42 precies. Op Belgische macadam-wegen met een windje en bochten.
De tweede ronde gaat de Belg onverdroten voort met zijn sloopwerkzaamheden. Nog harder gaat het. Achterin de groep wappert er telkens weer een mannetje af. Ik rijd op het randje van m’n kunnen, en moet een paar keer de 53x13 gebruiken om de aansluiting te houden. We schuiven steeds meer op in het veld en hebben inmiddels ook de winnaar van vorig jaar, Bruno Clerbout. Hij rijdt ook de longen uit z’n niet al te grote lijf om Dirk Bullen (de naam van het fietswezen op kop van het inmiddels tot vier man uitgedunde groepje) in het zicht te kunnen houden. Aan het eind van rondje twee is het gemiddelde opgelopen tot 42.3.
Ik lig al kilometers lang op de pijnbank. De vier Belgen in het groepje proberen me te vierendelen. Alles doet pijn. De bovenbenen voelen zuur aan. Ik wil wel mee, maar ik moet toegeven dat ik dat niet kan. Ze gaan te hard. Bij de doorkomst na ronde twee moet ik definitief erkennen dat ik gelost ben. Het groepje-Bullen rijdt 100 meter voor me.
Met zure benen en een gekrenkt eergevoel rijd ik ronde drie in. Toch vind ik het vooral mooi. Dik 42 rijden, en gewoon gelost worden. Nederlander in de Vlaamse leeuwenkuil. Ik rijd zo hard als ik kan de laatste ronde, en probeer zo lang mogelijk het groepje voor me in het zicht te houden. Dat lukt tot halverwege het rondje, en dan zijn ze weg. Geen idee op welke positie ik lig. Ik krijg een paar keer een tijdsverschil met de kop mee. Vijf minuten is wat ik krijg toegeroepen, maar dat kan ik me bijna niet voorstellen. Dan moet het aan kop van de wedstrijd richting de 45 gemiddeld gaan. Wellicht dat er nog wat verdwaalde wereldbeker-Fransen aan de start hebben gestaan.
Ik laat de gedachten aan de anderen vervliegen, en concentreer me op m’n eigen race. De benen voelen weer wat prettiger nu ik niet meer op de Belgische pijnbank lig. Het lopen is mijn joker, en die zal ik vandaag nodig hebben.
Eerst wisselen. Ik rijd op volle snelheid het parc fermé in en wissel snel. Een beetje te snel zelfs, want ik heb de helm al los voor ik de fiets ophang. Dat mag dus niet. Ik passeer een scheidsrechter, die me toeroept: ‘Volgende keer je helm pas afzetten NADAT je je fiets hebt neergezet’. ‘Zal ik doen!’ roep ik. Ze had me ook gele kaart en daarmee een strafronde van 400 meter lopen kunnen geven. Lang leve de scheidsrechters die jureren in de geest van de wedstrijd.
Nog meer goed nieuws: wanneer ik weer bijna de bocht uit het parc fermé uitvlieg, zie ik het fietsgroepje-Bullen tweehonderd meter voor me uit lopen. Vier man, zo voor het oprapen. Ik krijg ook een tijdsverschil door: 2 minuut 18 op Stijn Goris. Niks vijf minuten achterstand. Ik lig rond de 10e stek, zit er gewoon bij, en kan zelfs aan het podium denken.
Van zoveel goede berichten ga je vliegen. Ik open zo hard als ik kan. Ik zoek het randje van de verzuring op, en ga helemaal op het uiterste puntje zitten. Binnen een kilometer heb ik drie man te pakken. Het parcours leidt over een atletiekbaan, en dat geeft me de gelegenheid te bepalen hoe groot de gaten zijn. Ik kan nog een paar plaatsen opschuiven, maar op welke positie ik precies lig en hoe groot het gat naar het podium is, kan ik niet bepalen. Maakt ook niet uit. Mannetje voor mannetje, net zo lang tot er geen asfalt meer over is.
Aan het eind van de eerste van drie looprondes heb ik Bruno Clerbout bijgehaald. Ik merk dat ik toch wel erg hard ben gestart, en ga zijn tempo lopen. Dat voelt net iets comfortabeler aan. De achterstand op Stijn Goris is tien seconden gegroeid, dus die gaan we niet meer zien. De cameramotor, die ons het met fietsen ook af en toe in beeld nam, is weer terug. Dat betekent dat ik steeds meer voorin begin te komen. Clerbout is razend populair hier. Hij is ook uit Kapelle op den Bos, en heeft respect verdiend voor zijn 24e overall-plaats vorig jaar op Hawaii. Heel rondje twee blijf ik achter de plaatselijk favoriet, en bedenk plannetjes om hem kwijt te raken. Want hij loopt verrekte hard. Bij het ingaan van de laatste ronde roept de speaker om dat we een minuut achterstand hebben op plaats drie. Dat lijkt teveel. Nog steeds is niet duidelijk op welke plaats ik lig.
Geen van de plannen kristalliseert zich uit. Ik zal het, zoals ik meestal doe, van m’n intuïtie laten afhangen. In ronde drie ga ik steeds meer naast hem lopen, om te voelen hoe sterk hij is. Ik wil eigenlijk wachten tot de laatste kilometer met versnellen, maar ik weet niet precies hoe de laatste meters naar de finish lopen. Een eindsprint wil niet riskeren. Zal je zien dat ik, net als bij de start, in het ootje wordt genomen. Bij het opgaan van de atletiekbaan borrelt een aanval in me op, en ik geef eraan toe. Ik versnel, en merk dat Clerbout een gaatje moet laten. Het voelt weer aan als in ronde 1, maar dit moet ik kunnen volhouden tot aan de finish. Het gaatje wordt een gat, en met nog een dikke kilometer te gaan zie ik startnummer twee voor me uitlopen. Hij loopt niet hard, en ik heb hem snel bijgehaald.
Ik hoop dat dit de nummer drie in de wedstrijd is, maar de vader blijkt de wens van de gedachte te zijn geweest. Ik kom binnen als vierde, Clerbout wordt vijf.
Die vierde plaats blijkt consequenties te hebben. Binnen vijf seconden na aankomst krijg ik de mededeling dat ik naar de dopingcontrole moet. Zo professioneel wordt het hier dus aangepakt. Het kost me vier liter water en ruim twee uur voor ik mijn plas kan inleveren, maar dat overbrugt mooi de tijd tot aan de prijsuitreiking. Ik wil hier nog wel eens terugkomen voor een podiumplaats.
Next stop: zaterdag 31 juli in Immenstad, Duitsland. Een internationale halve triathlon, in het land van Hans en Grietje.
Uitslag Kapelle op den Bos, 21 juli 2010
1. Stijn Goris 1:47:41
2. Marc Geerts 1:48:30
3. Pieter Heemeryck 1:49:28
4. Bert Flier 1:50:26
5. Bruno Clerbout 1:50:39