Nog essentiëler echter dan legitimatie is rechtvaardiging. Een overwinning kan alle inspanningen legitimeren, maar dat rechtvaardigt nog niet dat je je met ziel en zaligheid hebt ingezet voor het resultaat. Je moet soms verregaande concessies doen aan je werk, aan je gezin, aan je sociale leven, aan je geestelijk en lichamelijk welzijn. Is dat te rechtvaardigen?
Het zijn vragen die bij veel sporters leven. Als christen vraag ik me regelmatig af of alle energie die ik in de sport steek gerechtvaardigd is. Want wat stelt sport eigenlijk voor?
Sport stelt net zoveel, of net zo weinig, voor als de andere zaken die wij in ons leven mogen doen. Sport moet wel de juiste plaats worden gegeven. In de huidige maatschappij wordt de sport en sporters vaak op een voetstuk geplaatst. Kijk maar naar het WK voetbal, of naar de Tour de France. Dat is niet goed, want het maakt de sport, en de sporter, te belangrijk.
Het is tegelijkertijd een grote fout om sport te bagatelliseren. Sport is meer dan tegen een bal trappen, op een fiets zitten, of in een zwembad liggen. Sport kan het beste in mensen naar boven halen. Sport verbroedert. Sport inspireert. Sport voedt wilskracht en doorzettingsvermogen. Sport leert om te gaan met verlies, met tegenslag, met teleurstelling. Sport kan ook het slechtste in mensen naar boven halen. Sport verloedert. Sport voedt jaloezie. Sport kan een wig slaan in relaties. Sport kan leiden tot verafgoding. Sport kan mensen doen denken dat ze meer zijn dan anderen.
Ons ego is een levensgrote valkuil. Herman Vrijhof, de man die mij meer dan een decennium begeleidde, verwoordde dat heel treffend in een recente nieuwsbrief aan zijn junioren: ‘Je bent geen beter mens als je een wedstrijd wint’. Het probleem is dat winnaars wel vaak de neiging hebben zich verheven te voelen, niet in de laatste plaats door hoe de buitenwereld met winnaars omgaat.
Wat voor de sport geldt, geldt ook voor werk. Voor carrière maken. Voor het vieren van vakantie. Voor omgaan met vrije tijd. Met geld. Met een positie waarin je macht dient uit te oefenen. We kunnen van al deze zaken iets heel moois maken. Of er een puinhoop van maken.
Essentieel is te leven vanuit de juiste grondhouding. Als die goed is, dan is sport een goede, mooie aanvulling op het leven. Voor mij is onderdeel van de grondhouding dat ik op zondag niet sport. Geen trainingen en geen wedstrijden. Andere christenen doen dat wel, en die keuze respecteer ik, maar daar ligt voor mij de grens. Mijn standaard-antwoord als mensen me vragen of ik geen moeite heb om geen wedstrijden op zondag te doen: zolang ik alle zaterdagwedstrijden win, hoor je mij niet klagen. Waarmee ik niet zeg dat ik sport om wedstrijden te winnen. Dat is bijzaak. Het plezier in het sporten staat bovenaan. Maar, als ik dan twee wedstrijden mag noemen die op mijn verlanglijstje staan: Almere en Allgäu. In Almere ben ik al dichtbij geweest: 2e in 2006. In Allgäu ben ik 2x vierde, en 1x als vijfde gefinisht.
Ik heb in de afgelopen twintig jaar maar één keer echt moeite gehad met de consequenties van de keuze niet op zondag te sporten. Dat was in 2006, toen in Almere het EK lange afstand werd georganiseerd. Die wedstrijd was op zaterdag, maar de kwalificatiewedstrijden vielen op zondagen. Ik kon daaraan niet deelnemen, en me dus niet officieel kwalificeren. Ik heb gevraagd om een alternatieve kwalificatiemogelijkheid, maar die was er niet.
Woest was ik. Teleurgesteld en gefrustreerd. Die dag wilde ik eigenlijk niet in Almere zijn. Na een goed gesprek met een vrienden en collega-atleten heb ik toch besloten te starten. Op de hele triathlon, die ook die dag werd georganiseerd. Dat werd mijn beste wedstrijd ooit. Fysiek en mentaal heb ik daar het beste van mezelf mogen laten zien. I raced to my potential. Van start tot finish. Die wedstrijd bevestigde voor mij mijn principiële keuze.
Voorafgaand, maar ook tijdens en na de wedstrijd, bid ik. Beter gezegd, ben ik in continu gesprek. De foto’s suggereren dat misschien niet, maar ik heb me, vooral ook tijdens de wedstrijd in Allgäu, kwetsbaar gevoeld. Ik vraag om vertrouwen. Om een eerlijke, veilige wedstrijd. Om gezondheid. Om kracht.
Ik doe het niet vaak, maar voor Allgäu durf ik te vragen of ik mag winnen. Ik voeg daar maar direct aan toe of ik, als ik win, daar dan goed mee om mag gaan. Want, wanneer ik fysiek in vorm ben, ga ik steeds meer op mezelf vertrouwen. Overtuigd zijn van je eigen kunnen is prima, maar op jezelf vertrouwen, dus werkt dus niet voor mij. Dan krijg ik het deksel keihard op m’n neus. Zijn manier om me op m’n plaats te zetten. Ik vraag ook om oplossingen in medische zaken. Donderdag doe ik een duurloopje om te ontspannen na de lange autorit. Er staat veel spanning op spieren. Ergens in dat loopje verrek ik de linkerhamstring. Donderdagavond loop ik er mank van. Vrijdagavond voel ik het slechts in de verte, zaterdag heb ik er geen last meer van.
Vrijdag krijg ik steeds meer het gevoel dat ik kan winnen. De vorm is al wekenlang super. Ik ken het parcours, en weet wat er fysiek, tactisch, technisch en mentaal voor nodig is om hier te winnen. Dit jaar biedt een extra kans op de zege. Op zondag, daags na de klassieke halve triathlon, staat het WK lange afstand op het programma staat. Ik had voor het WK gekozen, mits dat op zaterdag zou plaats vinden. Voordeel is dat het WK een versnippering van het deelnemersveld betekent. Het prijzengeld is gelijk gebleven ten opzichte van voorgaande jaren, dus vanuit prijzengeldtechnisch oogpunt verwacht ik gelijkwaardige tegenstand als in vorige jaren.
Voorheen durfde ik mijn ambities niet openlijk uit te spreken, maar vrijdag vertel ik mijn clubgenoten dat ik start voor de winst. Uit de blogs van Chris McCormack (http://www.chrismccormack.com/) en Chrissie Wellington (http://www.chrissiewellington.org/) heb ik geleerd dat je dat best mag. Agressief racen, de lat hoog leggen en zonder voorbehoud starten. Gaan voor het maximale. Vanaf Didam is dat mijn wedstrijdinstelling. Want zoveel kansen krijg je niet. No opportunity wasted. Die is van Macca, en hij klinkt erg Amerikaans en hedentijds, maar (weet Macca dat?), deze aansporing stamt al uit de tijd van Paulus. Benut iedere gelegenheid (Kolossenzen 4:5). Gebruik je talenten.
Starten om te winnen vraagt om toewijding en focus. Dat betekent ook niets aan het toeval overlaten. Dat is onderdeel van je verantwoordelijkheid. Daarom monteer ik vrijdagmiddag nieuwe banden. Dat is nodig voor de achterband, want het loopvlak is afgesleten. De voorband is nog prima, maar hij is rood en de nieuwe achterband is zwart. Ik kan deze imperfectie niet tolereren, en besluit ook de voorband te wisselen.
Het ventiel van de voorband komt maar net boven de hoge velg uit. Dat kan problemen opleveren. Een stemmetje in m’n achterhoofd waarschuwt me, maar ik negeer het. Ik leg de nieuwe, gitzwarte band om en probeer de band op te pompen. Het ventiel steekt een paar millimeter boven de velg uit. Ik ploeter minutenlang, maar krijg er geen zuchtje lucht in. Ik roep de hulp in van handymen Ron en Erik, twee handige clubgenoten die een paar kamers verderop zitten. Na drie brainstormsessies en het raadplegen van her en der tevoorschijn getoverde gereedschapskisten brengt een Halfords ventielverlenger uitkomst. We hebben drie verschillende pompen nodig om lucht in de band te krijgen, maar na een dik half uur knutselen lukt het om de band weer op spanning te krijgen. Maar dan zit er ook 8 bar in. De band is zo hard als een tuinslang.
Ik doe voor de zekerheid nog een testritje, met daarin een klim. Kan ik voelen hoe de Dean omhoog en omlaag rijdt. Bergop gaat prima, maar naar beneden kom ik erachter dat de remmen te ver van de velg staan. Met vol ingeknepen remmen rijd ik de 11%-afdaling af. De teller geeft 35 km/uur aan. Langzamer kan niet. Beelden uit Speed flitsen voorbij. Ik kom de haarspelden heelhuids door, en arriveer zonder kleerscheuren bij het hotel. Daar roep ik weer de hulp nodig van Ron en Erik om de exotische Ridley-remmen afgesteld te krijgen. Binnen twee minuten hebben ze de remmen strak. Ik haal opgelucht adem, want ik zag mezelf al met samengeknepen remmen en billen op hoop van zegen de Allgäuse bergen afrossen. Het enige wat nog een probleem kan geven is de af en toe haperende 39x23. Het kleinste verzet. Mocht ik die niet kunnen schakelen, dan zal het op de 39x21 moeten. Door schade en schande wijs geworden besluit ik van derailleur af te blijven. Dan maar wat harder trappen.
Strak als een snaar, maar ook zelfzeker en kalm maak ik me in de vroege, 9 oC koele zaterdagochtend klaar voor de wedstrijd. Door het temperatuurverschil tussen de lucht en het water is een dichte mist ontstaan. De boeien liggen verscholen achter een dikke witte nevel. Dat is lastig oriënteren. De zon doet hevig haar best de mist op te lossen. Het is een kwestie van tijd.
In het punctuele Duitsland wordt het tijdschema strak aangehouden. In Allgäu wordt een overall podium opgemaakt: de eerste tien finishers verdelen de prijzen, ongeacht of dat dames of heren zijn. Het tijdsschema schrijft voor dat de dames om 8 uur worden weggeschoten. De heren volgen 32 minuten later.
Klokslag acht uur, na het traditioneel blazen der jachthoorns, valt het startschot. Over het meer hangt nog steeds een dichte mist. Dat wordt spoorzoeken voor de dames in der Große Alpsee, denk ik met enig leedvermaak terwijl ik met m’n zwemelastieken mijn warming-up doe. Zwemelastieken kannt mann nicht hier. Om me heen zie ik een paar atleten onrustig worden wanneer ze mij bezig zien. Want triatleten zijn makkelijk onzeker te maken, zeker wanneer je net voor de start een activiteit ontplooit die ze niet kennen. Dan hebben ze het gevoel dat ze iets essentieels missen, en daar kunnen ze moeilijk mee omgaan. M’n trainingsmaatje Eimerd, die mee is gereisd, zegt: ‘Als je hier wint, dan wil iedereen zo’n elastiek, en staat hier volgend jaar 1000 man zich zo op te warmen’.
En zo is het. Het kuddegedrag onder triatleten is enorm. Twee jaar geleden zag je niemand met compressiekousen, nu loopt het complete peloton er mee rond. Op de dag voor de wedstrijd zag het centrum van Immenstadt zwart, wit, roze en groen van de compressiekousen. De kroon spande een triatlete die op hoge hakken naast haar wedstrijdfiets met compressiekousen door de straten van Immenstadt flaneerde.
Wanneer ik het water inga, is de mist opgetrokken en zijn de boeien tevoorschijn gekomen vanachter de mistsluiers. De lucht is helblauw, en de zon licht de boeien haarscherp uit aan de waterlijn. Het wordt een prachtige dag. Ik installeer me op de eerste startrij. Links van me ligt een Duitser. Hij zwemt zonder brilletje, en verdient daarvoor mijn respect. Wel vraag ik me af hoe hij zich gaat oriënteren in het ruime sop. De eerste boei ligt op 800 meter, en er liggen geen lijnen.
Precies om twee over half negen worden we weggeschoten. Mijn start is super. Na vijftig meter lig ik in tweede positie. Links van me vormt zich een tweede kopgroep, die even later inritst in mijn groepje. Ik heb twee minuten achterstand ingecalculeerd na het zwemmen. Wanneer ik na een paar honderd meter nog steeds in de staart van de kopgroep hang, stel ik mijn doel bij. Met de kopgroep uit het water, snel wisselen, en hard starten op het fietsen. En dan kijken of er iemand meekan.
Ik laat twee man, die flink aandringen, passeren en nestel me in hun voeten. Dat spaart energie, en ze zwemmen hard genoeg om de aansluiting te houden. Op de terugweg breekt het groepje toch in twee delen. Ik lig in het tweede groepje, en overweeg een sprintje om het gaatje te dichten. Ik doe het niet.
Plots schuift de Duitser-zonder-brilletje langszij. Zwemmen kan-ie, maar hij heeft geen idee waar hij zwemt. Het ene moment ligt hij half op me, het andere moment weer meters naast me. Hij zigzagt over het meer. Ik laat hem lekker zijn eigen route bepalen, en blijf strak in de voeten zwemmen van de man voor me. Ik durf te zeggen dat ik sterk zwem. De watertemperatuur is met 17 graden perfect. Kan ik lekker m’n warmte kwijt. Als zesde, op 23 seconden van de snelste zwemmer, klim ik op de kant.
De wissel gaat vloeiend. Als derde zit ik op de fiets. De eerste kilometers rijd ik met de blote voeten op de fietsschoenen om direct het gat te maken op de achtervolgers. Dat lukt prima, maar ik kan niet naar de kop jumpen. Drie kilometer verder draai ik de Kalvarienberg op. Dat is de eerste klim van de dag, en hij is schofterig steil. Er staat al aardig wat publiek. Voor me zie ik de kop rijden. Ik rijd mijn eigen tempo, en zie tot mijn leedwezen dat ik meter na meter verlies. Daar ben ik niet blij mee, want er moet nogal wat geklommen worden vandaag. Ruim 1200 onregelmatige hoogtemeters in 80 kilometer. Geen moment kan je in je ritme komen op dit parcours.
Ik blijf mezelf onder druk zetten om zo hard mogelijk te fietsen. Ideaal is dat ik fiets met een Garmin, die live het stijgingspercentage aangeeft. De nieuwe Fast Forward-wielen met Powertap zijn deze week binnengekomen, maar ik heb nog geen gelegenheid gehad de tubes te laten monteren. Anders had ik op wattage de klimmen kunnen rijden. Ik kan bergop 400 watt produceren. Dat is zo’n 5 watt per kilo. Voldoende om redelijk omhoog te kunnen, maar te weinig om bij de echte klimgeiten te blijven. In de afdalingen en de vlakke stukken compenseert m’n gewicht en mijn absolute wattage dat weer een beetje.
Na 50 kilometer rond ik het keerpunt, met 1 minuut 20 achterstand. Twintig seconden verloren in een erg heuvelachtig gedeelte. Dat is te overzien, maar ik blijf tijd verliezen. Ik reken het scenario even door: er is nog dertig kilometer te fietsen, met twee erg steile klimmen van 15 tot 20%. Dit wordt een cruciaal gedeelte. Als ik nog eens anderhalve minuut inlever, dan wordt het een lastige loopklus. Andersom: als ik inloop, zit ik in de spreekwoordelijke zetel.
Op een rotstuk klimmen van 15% weigert de 39x23 dienst. Dat moet dus op de 21. Met fietsen heeft dit niets te maken. Ik moet legpressen om boven te komen. Twaalf, dertien per uur, harder gaat niet. Ik schat dat ik hier twintig seconden verlies. De afdaling knal ik vol in, en ik kan gas blijven geven in de volgende, minder steile klimmetjes. Ik blijf lekker opschuiven in het vrouwenveld. Bij het keerpunt heb ik gezien dat er nog maar een stuk of 10 voor me zitten. Interessant voor het overall-klassement.
Dacht ik. Even verder hoor ik van een toeschouwer dat ik op kop lig. ‘Bin ich Erster?!’ roep ik ongelovig terug. ‘Ja!’
Of ik zit fout, of de toeschouwer. Ik ga van het slechtste uit. Voor de zekerheid versnel ik om definitief het gat te slaan. Per kilometer zie ik hem kleiner worden. Daar ben ik voorlopig vanaf. Ik haal, op de voorlaatste klim, ook nog een paar dames in. Aan een passerende Wettkamprichter-op-motor vraag ik in welke positie ik lig. ‘Erster!’ zegt hij.
Ik ben nog steeds niet overtuigd.
Aan het begin van de afdaling naar Immenstadt staat Eimerd. Ook hij meldt dat ik eerste lig. Dan moet het toch waar zijn. Achter me is niemand meer te zien. De afdaling neem ik vol. Het gat dient nu geslagen te worden. Dan heb ik een comfortabele buffer voor het lopen.
Voor het zover is, mag ik voor de tweede keer de Kalvarienberg over. Het is daar een gekkenhuis. De toeschouwers staan twee rijen dik langs de kant. Het lawaai is oorverdovend. Men hanteert gastoeters, king size ratels, en koeienbellen zo groot als kerkklokken. Ergens halverwege de berg ligt een Duitser languit op een stretcher zijn longen vacuüm te blazen op een vuvuzela. Horen en zien vergaat je. Ik zuig de energie met volle teugen op. De klim kan me niet lang genoeg duren. Ik rijd ‘m minder hard op dan ik kan. Even genieten, en me mentaal voorbereiden op het lopen.
Met het kippenvel op de armen rijd ik het atletiekstadion binnen, de wisselzone in. Ik ben inderdaad de eerste heer die wisselt. Voor het overall klassement heb ik ook goede zaken gedaan, want er zijn pas twee vrouwen op het loopparcours. Ik heb een voedingsbidon gemist bij de laatste verzorgingspost met het fietsen, maar heb er gelukkig nog eentje bij m’n loopspullen gedaan. Die drink ik leeg in de eerste loopkilometer.
Bij het eerste keerpunt, na twee kilometer in Immenstad-centrum zie ik dat de tijdsverschillen op de twee dames voor me geen probleem zijn. Ik time het verschil met de nummer twee bij de heren. Dat is al bijna vier minuten. Dan heb ik de laatste twintig fietskilometers heel goede zaken gedaan.
Het gat is groot, maar het geeft me geen zekerheid. Want op de eerste 5 kilometer klok ik 19 minuten. Dat is één minuut langzamer dan ik dacht te lopen. Als de achtervolging harder opent, geef ik ze hoop.
Ik dwing me een hoger tempo op, en haal en passant de tweede dame bij. Bij het tweede keerpunt, na 7 kilometer, druk ik m’n horloge in. Als het gat minder is dan vier minuten heb ik een mogelijk probleem, als het meer is, dan kan ik aan de winst denken.
Het duurt meer dan drie minuten voor ik de eerste achtervolger zie. Maal twee betekent ruim 6 minuten voorsprong. Mocht de concurrentie nog hoop hebben op de overwinning, dan is daar bij deze definitief de bodem onder geslagen. Ik blijf het tempo onderhouden, want er ligt nog één dame voor me, en nog best wel hard ook.
Bij de doorkomst in het stadion, na 10 kilometer, doet de speaker alsof de winst al binnen is. Het stadion zit bomvol, en ik krijg weer extra energie. De benen zijn nog prima, maar ik blijf me concentreren. Er moet nog steeds 10 kilometer gelopen worden.
Het duurt tot kilometer 13 voor ik definitief aan de leiding kom. Daar haal ik de eerste dame bij. Ik heb geen benul van de voorsprong op eerstvolgende heer, maar ik blijf voor de zekerheid hard doorlopen. Ik kan vandaag niet moe worden, en ik besef maar half waar ik mee bezig ben. Achteraf blijk ik in de laatste ronde per kilometer loop dertig seconden weggelopen te zijn op de eerste achtervolger.
Wanneer ik het stadion binnenkom voor de laatste paar honderd meter, ontploft de boel zowat. De speaker heeft het publiek tien kilometer lang opgewarmd voor mijn binnenkomst. Een groepje kinderen, feestelijk uitgerust met ballonnen, loopt de laatste meters mee om me binnen te halen. Erg bijzonder om deze wedstrijd te mogen winnen, en om zo onthaald te worden.
Na alle huldigingen, tijdens een rondje uitlopen ergens in een verlaten parkje aan de rand van Immenstadt, is de euforie alweer weggeëbt. Ik ben even geen bezienswaardigheid meer. En dat is wel even prettig.
Het is een voorrecht dat ik Allgäu heb mogen winnen. Maar: het is maar een triathlon. Uiteindelijk bevredigen overwinningen en titels niet. Voor even misschien, maar ze geven het leven geen zin en diepere betekenis. En dat is maar goed ook. Want het is uiteindelijk helemaal niet belangrijk of je wint of verliest. Winst legitimeert niets, winst rechtvaardigt niets. De maatstaf is of God ermee gediend is. Want we mogen genieten van alles wat de schepping te bieden heeft. Triathlon geeft daar alle mogelijkheid toe. Leef voluit. In alles wat je doet. We kunnen veel meer dan we zelf ooit voor mogelijk houden. En we krijgen veel meer dan waar we ooit om durven vragen.
Our deepest fear is not that we are inadequate.
Our deepest fear is that we are powerful beyond imagination.
It is our light more than our darkness which scares us.
We ask ourselves – who are we to be brilliant, beautiful, talented, and fabulous.
But honestly, who are you to not be so?
Uit Nelson Mandela’s inaugurele toespraak - Originele tekst: Marianne Williamson
1. Bert Flier 4:07:26
2. Martin Joost 4:19:40
3. Peter Nowak 4:21:14