Vallen is een onvermijdelijk onderdeel van fietsen. Het is, wat mij betreft, een simpele statistiek: eens in de zoveel kilometer lig je ernaast. Achttien trainingsjaren vermenigvuldigd met een jaargemiddelde van drie valpartijen betekent dat ik de grens van vijftig gepasseerd zal moeten zijn. Meestal beperkt de schade zich tot schaafwonden, soms wat kneuzingen, en in een enkel geval hechtingen. Pijnlijk en lastig, maar meer dan een paar dagen het trainingsritme aanpassen kost het niet. Het aantal bijna-valpartijen is een veelvoud van het aantal daadwerkelijke: drie ontsnappingen had ik bijvoorbeeld tijdens de eerste fietstraining dit voorjaar op Tenerife. Elk van die drie had de potentie in het ziekenhuis te eindigen.
Mijn hersenen zitten raar in elkaar. Hoe meer ik ternauwernood ontsnap, hoe meer ik denk onkwetsbaar te zijn. Veel bijna-valpartijen houden verband met een eigenaardige gewoonte die ik heb opgedaan uit de periode dat ik met fietstellertje reed. Ik was geobsedeerd door de daarop constant getoonde gemiddelde snelheid. Onder geen beding mocht die zakken, zeker niet door oponthoud van medeweggebruikers. In die periode heb ik me aangeleerd om, zonder snelheid te minderen, drukke Hollandse dorpskernen op ten minste de gemiddelde snelheid te passeren, desnoods gebruik makend van het trottoir of van de smalle ruimte tussen voor het stoplicht opgestelde auto’s. Mede om deze reden rijd ik al tijden zonder tellertje. Die eigenaardige gewoonte is echter beklijfd, vele bijna-ongevallen ten spijt. Het punt is dat, hoe langer je zonder noemenswaardig letsel rijdt, hoe roekelozer je wordt. Gebroken had ik nog nooit iets, en een litteken meer of minder doet er op een gegeven moment ook niet meer toe. Tot een maand geleden was de botsing op een plotseling afslaande auto, in Zuid-Afrika, de val met de grootste gevolgen. Weke-delenletsel in de onderbenen betekende een aantal dagen rolstoel, gevolgd door een revalidatieperiode.
Onherstelbare schade had ik nog nooit gehad. Geen val is dezelfde, maar onbewust vergelijk je elke val met dè valpartij: die met onomkeerbare gevolgen. Vier augustus heb ik haar gehad. Bij Ridderkerk reed ik een dijk af en dook vol de 180 graden doorlopende bocht in. Toen ik door de bocht heen kon kijken, zag ik een auto tegemoetkomen, precies op de stippellijn die ik in gedachten had. In de twintig meter die me restten, heb ik bijgeremd en ben nog schuiner in de bocht gaan hangen. De bestuurder van de auto, die me op hetzelfde moment uit de bocht zag komen, is van me weggestuurd en is afgeremd. Daardoor heb ik de auto niet frontaal, maar aan de zijkant geraakt.
Nu, een maand later, begint duidelijk te worden wat de schade op lange termijn is. Mijn linkerschouder is zichtbaar verzakt en ziet eruit als een ingestorte ruïne. De twee breuken in het linkersleutelbeen zullen helen. De gebroken rib en gekneusde ribben zullen zich ook weer herstellen, en het schouderblad, dat nu is weggekanteld in de linkerrughelft, zal na revalidatie naar alle waarschijnlijk weer in de normale stand komen. Mijn linkerschouder, waar botfragmenten uit de kom zijn geslagen, zal hoogstwaarschijnlijk nooit meer worden zoals voorheen en moet geopereerd worden. Ik heb een diepe overtuiging straks alles weer te kunnen. Misschien moet ik de linkerarm anders overhalen, of voel ik m’n schouder tijdens de afdalingen op de mountainbike. Dat zal ik accepteren. Welke beperking ik ook mag hebben, zij zal ruimschoots gecompenseerd worden door de blijdschap en dankbaarheid dat ik straks überhaupt weer zal kunnen sporten.
Deze column verscheen eerder in Triatlon Sport.