Lermoos-Imst-Nauders-Morter-Meran-Eppan. Het zijn de zes plaatsjes in de Tiroler Alpen die ik de afgelopen week per mountainbike heb aangedaan. Zes plaatsjes, dat zijn vijf etappes. In een regelmatig ritme af te leggen. Elke ochtend start een peloton van een mannetje of zestig tussen 9 en 10 vanaf het dorpsplein van de plaats in kwestie, om een kilometer of zestig, zeventig later weer op het dorpsplein van het volgende plaatsje te arriveren. Ik rijd samen met Ronald Boers en Vincent van Os. Als primaire opdracht geven we onszelf mee, als het even kan, in dezelfde fysieke toestand als bij de start. Iets vermoeider wellicht, maar wel zonder kleerscheuren. Die loop je hier namelijk snel op.
Er wordt in deze regionen gewerkt met stijgingspercentages waar je stijl van achterover valt. Letterlijk. Stroken van meer dan 30% (dit is geen verschrijving: meer dan dertig procent) kom ik elke dag tegen. Zowel bergop als bergaf. Bergop zijn dergelijke percentages lastig omdat het grote moeite kost om, ten eerste, het voorwiel aan de grond te houden, en ten tweede, voldoende snelheid te genereren om niet om te vallen. Ik heb wijselijk geen kilometerteller gemonteerd, want ik frustreer me wanneer je zo langzaam rijdt dat de cijfers achter de komma gaan tellen. Snelheden van 3 tot 4 kilometer per uur zijn geen uitzondering, en dan maakt 3,0 of 3,9 algauw krap 25% snelheidsverschil uit. In het uiterste geval dien je af te stappen en jezelf met fiets omhoog te duwen. 'Schieben' noemt men dat hier. Ik haat het. Een mountainbike is om te fietsen, niet om te duwen.
De frustraties van het klimmen worden gelukkig ruimschoots vergoed met het genot dat de afdalingen schenken. Bergaf hebben we, uiteraard, dezelfde percentages te overwinnen als bergop. Meermaals heb ik, met de buik op het zadel en de kont ver naar achter gestoken, een soepele serpentine getrokken over een steil, met stenen bezaaid bergpaadje. Tot mijn grote vreugde kan ik vermelden dat ik daarbij niet één keer gevallen ben, en dat terwijl ik de gewoonte heb mezelf bij praktisch elke mountainbiketraining in Nederland zover te pushen dat ik tenminste één keer val. Zelfbeheersing is een groot goed.
Het begint allemaal in Lermoos, een klein Oostenrijks stadje net over de grens van Duitsland. Omdat ik inschat de etappe van 60 kilometer van vandaag in drie uurtjes af te raggen, start ik de dag met een looptraining. Net nadat ik terug ben in het hotel begint het te regenen. We dralen een tijdje voordat we wegrijden, want starten in de regen is geen hobby van me. Voor de zekerheid sjouw ik een rugzak mee, waarin ik kleding heb voor als het echt Donnergewitter wordt. Naast mijn eigen spullen draag ik ook die van Ronald mee, in de hoop de rugzak later in de etappe aan hem over te kunnen doen. (Die hoop bleek trouwens ijdel. Ronald vond het een uitstekend idee dat ik een paar kilo extra meezeulde. Ik heb me in mijn lot geschikt, omdat hij toch telkens later boven was dan ik. Dat weegt veel zwaarder dan een rugzak.) Hieronder ziet u de heer Boers klimmen, zonder rugzak uiteraard.
Het meest moeilijke stuk in deze etappe is een onbeleefd steile beklimming van zo'n dertig procent, waarbij ik bocht na bocht de hoop zie vervliegen dat de klim afvlakt. In totaal heb ik zo'n twee kilometer moeten schieben, maar de beloning is magistraal. We kunnen onze verhitte hoofden koelen in een snelstromend ijskoud beekje, en - na nog eens 10 kilometer klimmen aan vijftien tot twintig procent - de zintuigen laten genieten van een razend snelle en erg lange afdaling. Uiteindelijk blijk ik vierenhalf uur op de fiets gezeten te hebben: het gemiddelde bedraagt 12,5 km/u. En dan was ik nog als eerste binnen ook. Fietsen in de Alpen is van een geheel andere dimensie.
Datum
29. Juni bis 05. Juli 2008
Startort
Lermoos
Etappenorte
Imst, Nauders, Morter, Meran
Zielort
Eppan bei Bozen