Ironman Lanzarote 2007: 13e en WK Hawaii-kwalificatie
Volgens kenners wordt de Ironman Lanzarote 2007 een snelle. Dat kan niet anders. Het verschil gaat gemaakt worden met het fietsen. Een groot gedeelte van het fietsparcours voorzien van een supergladde asfaltlaag. Dat is erg prettig, want in vroeger jaren vertoonden grote delen van het fietsparcours Parijs-Roubaix-achtige trekken. Je moet die stukken gereden hebben om te weten waarover ik het heb, maar het was zo erg dat sommige atleten van die stukken nierschade hebben opgelopen. Ook is er, vanwege wegwerkzaamheden, een klim verdwenen uit het fietsparcours. Klimmen kost altijd tijd, dus ook dit is goed nieuws. Het belangrijkste is dat de windverwachtingen gunstig zijn. En waaien kan het op Lanzarote. Van m’n eerste deelname, in 1999, herinner ik me dat ik bovenstaande combinatie van drie factoren tegen had op de beklimming van Timanfaya, het nationaal park: slecht wegdek, de klim natuurlijk, en windkracht 8 tegen. Ik reed toen 12 km/u – en haalde mensen in.
Waaien deed het wel bij m’n verkenningsritje, de woensdag voor de wedstrijd. Ik woei (en niet waaide – lang leve het sterke werkwoord!) uit m’n hemd. Vlakke, lekker lopende wegen worden windtunnels, glooiingen veranderen in helse beklimmingen, en in afdalingen wordt je van links naar rechts over de weg gekwakt. Dit is geen fietsen meer, maar zeilen.
Om een lang verhaal kort te maken: dat parcoursrecord kwam er niet. Bij lange na niet. Vraag me niet waarom, want de weersomstandigheden waren gunstig en het parcours was inderdaad stukken verbeterd. Lanzarote blijkt echter telkens weer een wedstrijd te zien die de energie uit je lichaam trekt. Als het waait, weet je dat het aan de wind ligt. Als het niet waait, dan doen andere krachten op het eiland hun werk. Want gesloopt word je. Hoe goed je ook getraind bent, en of je nu prof bent of niet.
Na een nacht zonder veel slaap – raar, maar waar: de nacht voor een hele doet een mens van alles, behalve lekker diep slapen – sta ik om half vijf op. Na een licht ontbijt loop ik de vierhonderd meter van m’n appartement tot aan de start, zet 8 kilo druk in de banden (lang leve het goede asfalt!), doe de bidons in de houder en sta voor de zoveelste keer versteld van de energie die in de lucht hangt. Angst en beven, hoop en verwachting, overgave en vechtlust, passie en passiviteit, kortom het hele palet aan menselijke emoties trilt door de ether. Zwarte humor alom. Lotgenoten op weg naar start. De zon moet nog opkomen, en de wedstrijd zal pas eindigen lang nadat de zon zal zijn ondergegaan. It’s Ironday.
Ik lig om iets over half zeven in zee om me warm te zwemmen. Ik ben één van de eerste en geniet van de koele, maar flink onrustige zee. Ik voel me uitgerust, en ben er klaar voor. Geen enkele zorg gaat door mijn normaal gesproken flink onrustige hoofd.
Ik stel me op aan het front van de age groupers. Dertig meter voor ons staat het groepje professionals. Mijn missie is om daar zo snel mogelijk bij te zitten en met de beste age groupers in het pak profs te komen.
De spanning groeit. Achter me stelt een paar Britten de dodelijke waarom-vraag: waarom doen we onszelf dit aan? Ik richt m’n aandacht op positiever zaken, check m’n brilletje en de mensen naast me.
Plots klinkt een schot. We stormen op de profs af, die blijven staan. Twijfel alom: dit blijkt het proefschot. Iedereen wordt weer achter de startlijn gedreven. Twee minuten nog. Het publiek wordt stil, de spanning stijgt. Dan mogen we eindelijk weg. Als een horde wilden stormen we op de profs af. De langzaamsten zijn al na vijftig meter bijgehaald. Ik lig midden in het gedrang en kies de kortste lijn naar de eerste boei. Vlak langs de lijn probeer ik op te schuiven. Het blijkt te druk, en ik zie mensen in paniek raken. Naast me begint iemand te hyperventileren. Ook ik dreig de controle over m’n ademhaling kwijt te raken, en draai over de ruggen van de competitie weg naar een rustiger plek, en maak daarbij een paar slachtoffers. Het is oorlog, en de wasmachine van 2400 armen draait op volle toeren. Fantastisch gezicht vanaf de kant, maar erin zitten is geen feest. Iemand zwemt zo dicht op me dat ik kan ruiken wat hij gisteravond heeft gegeten…
Eenmaal uit het gedrang het pak om kom ik al snel in m’n slag en schuif een man of dertig, veertig voorbij. Twintig meter voor me zwemt een groep, en in het stuk naar de tweede boei, die op een kilometer ligt, zwem ik geleidelijk naar de staart van die groep. In het stuk naar de derde boei, op 1200 meter, zit ik vooraan in die groep en begin de achtervolging op een volgend groepje. Net voor het eind van de eerste ronde vind ik de aansluiting, en zie bij het stukje over het strand lopen dat de heer Vuckovic, tweede op de Spelen in Sydney en een typische tweede-groep zwemmer, in dit groepje zit. (Voor de goede orde: zie hoeveel moeite het kost om in die 1900 meter in de goede positie te komen, en hoeveel energie er inmiddels is uitgegeven. De wedstrijd is nog geen dertig minuten oud, en ik heb al een partijtje full-contact water-rugby gespeeld).
M’n brilletje lekt, dus ik zet dat bij het stukje strandlopen recht. Dat kost me wel meteen de aansluiting bij het groepje waarbij ik zojuist was aangesloten. Mijn geluk is dat er iemand langszij schuift die precies mijn tempo zwemt. Ik laat me in z’n voeten zakken en kan nu heel relaxed zwemmen. Met nog een kilometer te gaan versnel ik iets om de aansluiting met het groepje weer tot stand te brengen. M’n zwemhaas snapt het, en versnelt ook. Tweehonderd meter voor de finish van het zwemmen sluiten we bij het groepje aan, nemen de laatste bocht binnendoor, en glijden zo lekker langs het groepje. Na ruim 53 minuten, met een identieke tijd op de eerste en tweede ronde, stap ik als vijftiende op vier minuten van de kop uit de zee. Dat was een zwemprestatie op niveau, vooral omdat ik tussen alle age groupers door naar het tweede groepje profs heb kunnen zwemmen. Het eerste onderdeel zit erop. M’n wissel doe ik voor het gevoel rustig, maar naar later blijkt, toch snel.
Wanneer ik op de fiets spring, voel ik me goed. Ik start behoudend en zie, tot m’n verbazing, na vijf kilometer Steffen Liebetrau langskomen. Die finishte hier de afgelopen drie edities als tweede en komt normaal dik voor me uit het water. Hij rijdt als een brommer, en ik denk er geen seconde aan met ‘m mee te rijden. Eenzelfde ontnuchterende ervaring heb ik op het klimmetje op vijftien kilometer. Wolfgang Teuchter, een fietsDuitser die uiteindelijk de tweede fietstijd zal noteren, komt me in die klim zo hard voorbij rijden dat ik me, in de lijn van een opmerking van Louis van Gaal, afvraag: ben ik nou zo zwak, of is hij zo sterk? Matthijs van Scheijen komt een stukje later langszij, en langzaam rijdt ook hij van me weg. Ik houd me aan m’n voornemen om me voorlopig gedeisd te houden: als ik me na 140 km fietsen nog goed voel, dan heb ik nog tijd genoeg op het gas te trappen.
Zelf heb ik ook wat mensen ingehaald, en na veertig kilometer wedstrijd rijd ik op plaats vijftien. Ik heb een Duitser op sleeptouw die ook op een Ridley Noah rijdt. In eerste instantie lijkt dat een band te scheppen, maar het is vervelend dat onze Oosterbuur, luisterend naar de naam Hendrik, zelf geen moment het voortouw neemt. Irritant, maar ik maak me er maar niet druk over. Meestal verdwijnen dat soort types vanzelf naarmate de wedstrijd vordert.
De klim in nationaal park Timanfaya is een feest. Waar ik in een vorige editie hier naar boven kroop, kan ik nu de hele klim door de zwarte lavavelden op het buitenblad pakken. Dit soort prettige momenten blijven zich opstapelen, en ook de beklimming naar de Mirador del Haria kan ik lekker oprijden. Een zinnetje borrelt op uit het Angelsaksische taalgedeelte van m’n hersenpan: today, the bike is a walk in the park. Ik zit na ruim honderd kilometer op een gemiddelde van bijna 37 km/uur. Zou ik dan eindelijk eens richting de vijf uur fietsen in plaats van de vijfeneenhalf uur die ik hier normaal in het zadel doorbreng?
Inmiddels heb ik een liter of drie sportdrank naar binnen geklokt, en m’n blaas is vol. Ik heb weer eens problemen met plassen vanaf de fiets, en besluit op de klim van de Mirador del Rio om even af te stappen en al urinerend van het uitzicht te genieten. Dit is een luxe die ik me normaal niet permitteer, maar wat een genot is dit. Met een opgelucht gevoel ga ik de afdaling in en vlieg naar het 120-kilometer punt. Nog maar zestig kilometer, schiet het door me hoofd, en dan mag ik lekker lopen. Was is het toch fijn / om een Ironman te zijn, dicht ik. (Ik geef toe, de tekst is niet briljant, maar ik geef het je te doen, dichten in een wedstrijd).
Dan, tien kilometer later, is de snelheid eruit. Hoe het komt, ik weet het niet, maar alle kracht is uit de benen. De wind is wat op komen zetten (en die staat natuurlijk tegen), de weg loopt vals plat omhoog, en ik moet terug naar het binnenblad. Ik ben vaker in deze situatie geweest, en weeg de opties af. Ik kan risico’s nemen en dwars door de pijn en malaise heen proberen te rammen. Dat zou ik in Almere doen. Ik kan ook accepteren dat het even wat minder gaat, m’n tijd nemen om nog wat extra te eten en te drinken, en op zeker spelen voor wat betreft het lopen. Ik kies voor het laatste, maar heb moeite m’n geest onder controle te houden. ’t Is moeilijk te accepteren dat ik word bijgehaald, en vooral dat ik een slecht moment heb, terwijl ik toch behoudend gestart ben. Ik zak terug van plaats 15 naar iets van 25, en zie steeds meer mensen uit m’n age group langs komen. M’n Hawaii-slot loopt nog geen gevaar, maar ik besef dat er geen rare dingen moeten gebeuren met de marathon. Niks walk in the park, en zeker geen fietstijd van rond de vijf uur. Zoals de voorgaande keren ga ik ook nu weer tegen de vijfeneenhalf uur over de 180km fietsen doen.
De laatste 15 kilometer zijn meest dalend, en ik krijg m’n benen weer een beetje terug. Ik wissel ontspannen naar het looponderdeel en besluit –wederom – behoudend weg te gaan. Ondanks m’n lage aanvangstempo schuif ik geleidelijk op, en ik voel dat ik over m’n dip heen ben. Enig probleem is dat m’n linkervoet slaapt. In Almere had ik dat ook al, maar wat het aan ligt: Joost mag het weten. Dat duurt een kilometer of vijf, en is dan plotseling weer weg. Het lichaam doet vreemde dingen op zo’n dag.
Ik houd me strak aan m’n voedingsschema – elke 20 minuten een gelletje en zoveel water als ik drinken kan, en na vijfentwintig kilometer ga ik aan de cola. Ik kan strak blijven lopen, permitteer me na zeventien kilometer nog een plaspauze, en schuif plekje voor plekje op. Dat is op zich al erg prettig, maar wat helemaal fantastisch is, is dat ik mezelf niet eens pijn hoef te doen – ik heb meer het gevoel met een lange duurloop bezig te zijn dan met een wedstrijd. (Voor de goede orde: ik heb niets tegen pijn lijden, integendeel. Echter, zo diep gaan als in Almere vorig jaar kan ik niet elke wedstrijd. Ik ben hier voor m’n slot, en wil die op een zo normaal mogelijke manier halen – voorzover dat kan op een hele).
Voor de goede orde geef ik nog even het loopparcours aan de lezer door. Over de boulevard is een parcours van 5,25 kilometer uitgemeten, wat we vier keer heen en weer dienen te lopen om, samen met een aanloopstukje, aan de 42,195 kilometer te komen. Per strook van vijf kilometer kom je drie klimmetjes tegen. Het is tegen de 30 graden (veel warmer dan in de vanwege de warmte afgelaste marathon van Rotterdam), en er staat veel wind: op de heenweg mee, waardoor je warmtestuwing creëert, en terug tegen, wat wel lekker koelt, maar weer extra kracht kost. Ik vind het wel goed zo, die afwisseling – je hebt constant wat te doen qua tempo bepalen, alleen schiet het niet echt op.
Wat erg prettig is aan het loopparcours, is de publieke belangstelling. Heel Puerto del Carmen is uitgelopen, en er gebeurt van alles aan beide zijden van de boulevard. Ik heb zelfs tijd om me af en toe met het publiek te bemoeien. Stel je daar niet te veel bij voor: een blik van herkenning of waardering voor de support vind ik al heel wat reactie van mijn kant. Soms gooi ik een natte spons in het publiek. t’ Is flauw, maar ik beleef enorm veel plezier aan deze acties.
Met het ingaan van de laatste loopronde zie ik dat er achter me nog een paar mensen uit m’n age group op me lopen te jagen. Ik heb geen zin die mannen bij me te laten komen, en ik versnel wat. Uiteindelijk kom ik, na een marathon van 3:13, als dertiende over de streep. Tweede in m’n age group en Hawaii-kwalificatie. Naar later bleek had ik me ook als professional gekwalificeerd, en daar ben ik blij mee. (Dit is een groot understatement).
Uitslag Ironman Lanzarote, 19 mei 2007:
1 Eneko Llanos 8:49:38
2 Luc van Lierde 8:59:13
3 Stephan Vuckovic 9:04:11
13 Bert Flier 9:42:30
Bert Flier