Geëlectrocuteerde benen
Volgens de receptuur van de klassieke afstand: 3,8 km zwemmen, 180 km fietsen en 42,2 km werd dit jaar het NK lange afstand afgewerkt. Lekker ouderwets zwemmen in het Gooimeer, fietsen in de polders en lopen over de dijken rond Almere. Voor mij is dit de belangrijkste wedstrijd van het seizoen, belangrijker nog dan het WK in Hawaii dat in oktober op het programma staat.
Tijdens het inzwemmen merk ik dat ik gespannen ben. M’n ademhaling zit veel te hoog en ik hyperventileer. De ontspannen, gecontroleerde ademhaling die nodig is voor een harde start ontbreekt, en ik pas m’n startplan aan. Ik neem plaats op de tweede rij in het startvak. Links voor me staat een vijftal debutanten op de lange afstand, onder wie Arjan Schilder, Remy Vasseur, Jerzy Kasemier en Bas Borreman. Ik heet de jonkies welkom op de hele triatlon.
Pal naast me staat Menno Iedema, veteraan inmiddels. Ook hij blikt voor het eerst de hele in de ogen. Menno, een goede zwemmer, vraagt me hoe hard er wordt gestart. Ik wijs om me heen. Iedereen staat zo strak als een snaar. ‘Ze starten als idioten’, zeg ik, ‘alsof de eerste boei de finish is’.
Kort daarna valt het startschot. Ik ben traag weg, want ik neem de tijd om m’n techniek en ademhaling onder controle te krijgen. Bij de eerste boei kom ik rond de dertigste plaats door. Voor me zie ik het veld op een lint trekken. De eerste schifting van de dag begint. Ik schuif plek voor plek op en kom, na 1100 meter zwemmen, op de 11e plaats door op de passage over het strand. Voordat ik weer in het Gooimeer duik, neem ik de situatie in ogenschouw. Zowel voor als achter me is het een lint van atleten, met hier en daar een klein gaatje. Ik meen Jonas Colting, een van de favorieten voor de winst, te herkennen. Dat betekent dat ik er redelijk bij zit. Ik blijf plaatsen opschuiven en ga steeds meer ontspannen zwemmen. Na drie kilometer heb ik m’n ademhaling zo onder controle dat ik één op vier kan zwemmen. Twintig meter voor me zie ik twee atleten liggen, en ik besluit dat gaatje dicht te zwemmen. Scheelt weer met het fietsen. Vlak voor de finish, in Almere Haven, schuift Dave Rost voorbij. Ik weet op dat moment niet op welke plaats ik lig en met welke achterstand op de eerste zwemmer. Mijn inschatting is dat ik als tiende met drie minuten achterstand aan het fietsen zou beginnen. Blij verrast hoor ik de speaker in de wisselzone melden dat ik als vierde uit het water ben gekomen, op dertig seconden van leider Colting.
Ik wissel snel. De eerste trappen op de fiets zijn gelijk raak. Voor me zie ik de koplopers rijden. Er staat spanning op de benen, en snel rijd ik het gaatje dicht. Bij het keerpunt op de dijk, na acht kilometer, overzie ik de situatie. De kopgroep is aangegroeid tot een man of acht. Ik mis Stijn Demeulemeester, titelkandidaat, Chris Brands en Anton Mol. Op de dijk, met de wind tegen, ga ik naar de kop om het tempo te onderhouden. Vijftien kilometer later – Colting rijdt dan op kop, als ik me goed herinner – dendert Stijn Demeulemeester voorbij. Hij drijft het tempo naar de 47/u, en de groep rekt zich als een harmonica uit. Vijf kilometer later blijkt niemand gelost, en iets rustiger rijden we verder. De groep is me veel te groot, maar het is nog te vroeg om weg te rijden. Ik blijf bij de eerste drie rijden om niet te worden verrast door eventuele wegrijdpogingen. Na krap vijftig kilometer sluit Chris Brands aan, en hij geeft meteen gas: 43/u op een stuk zijwind. Jerzy Kasemier is dan ook aangesloten, en Chris roept dat hij weg wil rijden. Ik trek even door, en daarna Jerzy. Op een kruispunt, waar Frank Heldoorn staat, horen we dat Stijn Demeulemeester eraf is. (Later bleek hij twee maal te zijn lekgereden en daarna uitgestapt.) Dat nieuws is koren op mijn molen, en op een viaduct neem ik de kop over van de erg zwaar trappende Jonas Colting. Wanneer ik even later achterom kijk, zie ik dat ik vijftig meter los ben. Ik houd een beetje in, en zie Chris en Jerzy weer voorbij komen. Chris wil het kaf van het koren scheiden en roept dat we moeten doorrijden: er komt zo meteen een onoverzichtelijk stuk aan, waar je uit het zicht van de groep kan komen. We rijden kilometers lang hard door, maar tevergeefs. De stayerafstand van 7 meter is echt te weinig om verschil te kunnen maken – althans, op dit moment. Alles klit weer samen. Ik blijf wel voorin rijden om als eerste door de coachpost te komen. Mis ik tenminste m’n bidons niet.
De eerste ronde ging, met al die aanvalspogingen, in bijna 41 gemiddeld. Ik laat me, voor het eerst in de wedstrijd, afzakken tot achterin de groep. Wat een verschil is dat. Ik moet regelmatig de benen stilhouden om niet in de stayerzone te komen. Zonder noemenswaardige incidenten rijden we zo de tweede ronde.
Na 120 kilometer, op het stuk meewind op de dijk, trek ik het gas open. Vijfig meter voor me rijd Teevu Toivanen, een Fin die ook van goede wil is. Chris en Jerzy sluiten aan en rijden vol door: Remy Vasseur, Dave Rost en Bevan Leach (een vlezige Australiër, type slagerszoon) rijden op achterstand. Met 50/u rammen we richting het keerpunt bij de Stichtse brug. Op de terugweg zien we dat Dave op 10 seconden rijdt; Remy zit daar weer 30 seconden achter; Leach zie ik niet. Colting, met zijn megaverzet, heeft ook bij ons kunnen aansluiten, en dat vind ik goed: de vijf beste fietsers zitten nu bij elkaar, en de mannen die niet op kop zijn gekomen zijn gelost.
Dat de oorlogshandelingen langs de dijk me veel hebben gekost, merk ik even later: m’n blik wordt wazig, ik zie sterretjes en voel de kracht uit m’n benen vloeien. Een halve bidon voeding en een gelletje helpen me over de dip heen, maar ik weet dat dat tijdelijk is. Op kilometer 160 zetten Jerzy en Chris nog eens aan. Ik moet een gaatje laten. De Fin komt me ook voorbij. Colting rijdt op dat moment lek. Ik besluit me niet gek te laten maken en op eigen tempo naar de wisselzone te rijden. Zo kom ik als vierde, op ruim 2 minuten achterstand op het leidend drietal, van de fiets.
In de wisselzone wordt me gevraagd hoe het gaat. ‘Zwaar’ is het enige wat ik me herinner te hebben gezegd. Als een gewonde soldaat loop ik de eerste vijf kilometer. Hopend op betere tijden. Ik neem zoveel vocht en energie tot me als m’n maag kan verdragen. Geleidelijk kom ik beter in het ritme, en na 10 kilometer loop ik als zonnetje. Weer een dip overwonnen. De achterstand op de Fin is dan vijf minuten. Chris loopt dik twee minuten voor me, en Jerzy krijg ik in het vizier. Colting, die z’n lekke band heeft vervangen en lekker aan het lopen is, loopt op mij in. Alles is nog mogelijk met nog 32 kilometer te gaan. Ik loop ontspannen kilometers van 4 minuten en zie na 16 kilometer Colting voorbij komen. Ik sluit bij hem aan, blij gezelschap te hebben. Een paar kilometer last hij echter een plaspauze in, en loop ik weer alleen. Inmiddels heb ik Jerzy bijgehaald en loop ik op plaats drie in de wedstrijd. De Fin blijft op ruim vijf minuten afstand, maar het gat met Chris wordt heel langzaam kleiner. Hoe verleidelijk het ook is, ik blijf m’n eigen tempo lopen, ook al voel ik me nog redelijk goed.
Dat ‘redelijk goed’ is erg relatief. Na een krap uur zwemmen, 180 km fietsen waarbij ik minstens drie jasjes heb uitgedaan en anderhalf uur tempo lopen begint het overal zeer te doen. Op zich is daar nog mee te leven. Ik weet echter dat de echte test nog moet komen. De energie raakt op, de benen verkrampen, de geest wordt murw – en in die toestand moet je aan de finale beginnen. De strijd met de anderen wordt nu secundair aan de strijd tegen jezelf. Ik zet de drie opties voor het laatste uur wedstrijd op een rij. Optie één overweeg ik niet eens. Die is namelijk langzamer lopen, om wat minder pijn te hebben, en een mindere plek accepteren. Optie twee is de meest aantrekkelijke: dit tempo vasthouden, en dan maar hopen dat de rest moet inleveren, en m’n huidige positie vasthouden. Optie drie is de meest moeilijke: versnellen en de absolute grens opzoeken van wat het lichaam aankan. Dat betekent dat je jezelf constant, pas voor pas, moet dwingen om hard te blijven gaan, en niet toegeven aan pijn, misselijkheid, of wat dan ook. Ik zie er vreselijk tegenop dat gebied te betreden, omdat ik weet wat de consequenties zijn. Tussen kilometer 25 en 30 durf ik nog geen beslissing te nemen en handhaaf ik m’n huidige tempo. Op kilometer 30 neem ik m’n beslissing: ik ga voor optie drie. De dood of de gladiolen. Opdat ik na de finish geen spijt heb en moet leven met de onzekerheid van ‘wat, als…’ Stel, ik eindig als tweede door m’n huidige tempo te handhaven. Mooi resultaat, tweede, maar ik zal nooit weten wat er had gebeurd als ik voor optie drie was gegaan. Misschien had ik dan gewonnen. Misschien had ik in elkaar gestort en per brancard afgevoerd moeten worden. Het onuitstaanbare is: je zal het nooit weten. Spijt is een verleden wat je hindert.
Op kilometer dertig versnel ik van 4.20/km naar 4.10/km. De achterstand op Chris verkleint met 5 seconden. Krampscheuten vlijmen door m’n kuiten, als signaal dat ik op de grens zit. Kilometer 31 gaat ook in 4.10. Ik loop weer 7 seconden in op Chris, en zit nu binnen de twee minuten. Dat geeft moed. Ik hoor dat Chris en Teevu er slecht bijlopen. Met een laatste tien kilometer in veertig of eenenveertig minuten win ik ‘m, besef ik. Zo houd ik m’n focus scherp en de geest positief. M’n benen protesteren echter hevig, maar ik negeer dat. Net voorbij het 32 kilometerpunt buigt m’n lichaam voor m’n geest. Alsof er vier ijzeren klauwen in beide onder- en bovenbenen worden gezet, zo hard slaat de kramp toe. Het voelt alsof er 220 volt door de benen stroomt, die de spieren maximaal doet samentrekken. Ik blokkeer volledig en sta van het ene op het andere moment stil. Doorlopen gaat niet. Ik buig me voorover en rek voorzichtig m’n benen. De krampaanval ebt weg, en ik zet een rustige dribbelpas in. 5.30/km haal ik. Sneller kan niet, want dan schiet de kramp er weer in. Het enige wat ik kan denken, is dat het tien lange, lange laatste kilometers gaan worden en dat ik moet zorgen aan de finish te komen, en wel zo snel mogelijk. Ik lig nog steeds derde, en je weet nooit wat er allemaal nog gebeurt.
Ik stel m’n doel bij: zolang ik de ene voet voor de andere blijf zetten en blijf hardlopen, heb ik mezelf niets te verwijten. Al snel komt Colting me voorbij; ik zak naar plaats vier. Ik hoor dat Teevu Toivanen en Chris er ook meer dood dan levend bijlopen. Normaal haal ik daar inspiratie uit, maar nu heb ik genoeg aan m’n eigen ellende. Elke kilometer rek ik even om de spanning van de benen af te halen en niet opnieuw in de kramp te schieten. Onderwijl probeer ik m’n gedachten op positieve zaken te focussen: hoe blauw de lucht is, hoe lekker het zou zijn om op één van de zeilbootjes te zitten die over het Gooimeer scheren, en hoe fijn het zou zijn om binnen te zijn. Escapisme van de geest. Iemand op de dijk geeft het advies om wijsvinger en duim hard tegen elkaar te drukken ter bestrijding van de kramp. Ik druk zo hard als ik kan, maar tevergeefs: de kramp is en blijft. Op kilometer 36 haalt Jerzy mij in en loop ik vijfde. Daarachter zit een groot gat. Als ik op deze manier kan blijven doorlopen, dan moet ik de vijfde positie kunnen vasthouden. Ik tel de kilometers af. Kilometer 37: nog vijf kilometer. En tweehonderd meter. Almere Haven, dat ik in de verte zie liggen, is nog een heel eind weg. Kilometer 38: nog vier kilometer. Almere Haven ligt nog net zo ver aan de horizon als een kilometer geleden. Kilometer 39: plukjes publiek. Men probeert me naar voren te schreeuwen, maar dat heeft geen zichtbaar effect op mij. Nog 3,2 kilometer: ik reken. Dat is nog ruim een kwartier, en dat gaat een erg, heel erg kwartier worden. Relativiteitstheorie van Einstein. Kilometer 40: meer publiek, maar nog lang geen finish in zicht. Positiever is dat er nog geen teken is van mensen die me achterop komen. Wel word ik constant ingehaald door mensen die aan hun eerste of tweede ronde bezig zijn. Kilometer 41: nog 1,2 kilometer, waarin De Loopbrug. Die is aangelegd om over het fietsparcours te komen, is opgebouwd uit steigermateriaal, en zwiept en golft bij elke stap. Het ideale recept voor een krampaanval. Ik voel dat, wanneer er nu kramp inschiet, ik het laatste stuk wel eens zou moeten kruipen. Heel voorzichtig, alsof de brug is geplaveid met eieren, neem ik deze laatste hindernis. Nog driehonderd meter, waarin een keerpunt. Ook dat kom ik ongeschonden door.
Na 8:34:16 finish ik. Als vijfde overall en derde Nederlander. Dat is wat ik vandaag waard was. Natuurlijk, ik had het liefst gewonnen, maar dat zat er niet in. Toch houd ik een heel goed gevoel over aan deze wedstrijd. Ik ben de confrontatie met mezelf aangegaan. In het verleden bleek mijn lichaam vaak sterker dan m’n geest. Dat is vreselijk en vind ik erg moeilijk te accepteren. Vandaag bleek m’n geest sterker dan het lichaam, en daar kan ik goed mee leven.
Een Ironman wordt weleens de ultieme test van menselijk kunnen genoemd. In het Ironman-circuit geldt Ironman Hawaii weer als meest ultieme wedstrijd. Dat is mijn volgende doel. Nog zeven weken. Was het maar al zover.
Uitslag
1 Teevu Toivanen (Finland) 8:18:56
2 Jonas Colting (Zweden) 8:24:17
3 Chris Brands (1e NK) 8:24:51
4 Jerzy Kasemier (2e NK) 8:29:45
5 Bert Flier (3e NK) 8:34:16
6 Dave Rost 8:43:01
7 Daniel Avant 8:44:36
8 Dirk Wijnalda 8:46:22
9 Remy Vasseur 8:50:12
10 Bas Borreman 8:51:08