Onder het motto: je moet het ijzer smeden wanneer het heet is, reis ik een week na m’n Nederlandse offroad titel in Ter Heijde af naar Ameland. Daar wordt de laatste offroad triatlon van het seizoen georganiseerd, over afstanden die mij op het lijf geschreven zijn: 2 km zeezwemmen, 40 km mountainbiken en 15 km offroad lopen. Een wedstrijd van een uurtje of drie dus, perfect voor iemand die van het lange werk houdt.
Een dag voor de wedstrijd arriveer ik op Ameland, in het gezelschap van Matthijm en Vera Wassink, Sandra Hitzert, en Rick Nijhoving en Mirjam Weert. Op de boot loop ik nog veel meer triatleten tegen het magere lijf, zoals daar zijn Johan Neevel, Riikka Kelja (in het gezelschap van een Finse triatleet), en vele anderen. We spreken af om half drie een verkenning van het mountainbikeparcours te gaan doen.
Om half drie is niemand van de bootgangers is aanwezig, behalve huisgenoten Mathijm, Rick, Mirjam en ik – wij willen het parcours namelijk graag zien en voelen. In eerste instantie lijkt de verkenning op waterfietsen, zo hard regent het. Het eerste stuk offroad betreft een weiland. Dat ligt er vers gemaaid bij. Binnen de kortste keren zit m’n fiets onder het natte gras. Ik vrees een enorme schoonmaakactie, maar we hebben mazzel: de regen trekt weg, en een half uurtje later breekt een bleek zonnetje door. Wij zijn inmiddels door de weilanden en duinen naar de vuurtoren gereden. Daar ligt het mooiste stuk van het parcours, met, vlak voor het punt waar je het strand op moet, een steil klimmetje in het zand. Ik probeer daar fietsend boven te komen. Tevergeefs. Matthijm en Rick redden het ook niet. Dat kunnen we niet hebben, en Rick en ik ondernemen een paar pogingen dit lastige klimmetje te nemen. Ik blijf falen, maar Rick redt het in de derde poging. Rick rijdt na zijn geslaagde poging weer terug om mij zijn lijn te laten zien. Vol gas komt hij aangereden, pakt de binnenbocht, en zet iets van 1500 watt op het achterwiel. Dat gaat vijf trappen goed, maar bij de zesde knapt de ketting. Finaal doormidden. Dat betekent het einde van zijn demonstratie, en een hoop geklooi om zijn fiets weer berijdbaar te krijgen. Uiteindelijk vinden we een fietsenmaker waar Rick z’n ketting weer repareert. Ik ben gewaarschuwt: drie jaar geleden, toen ik hier voor het laatst startte, haalde ik de finish niet omdat ik m’n achterwiel aan gort reed. Voor de Rick- (en Bert-)achtigen ligt één van de uitdagingen van offroadwedstrijden het heel houden van het materiaal, zo blijkt maar weer eens.
De ochtend voor de wedstrijd rijd ik drie kwartier in. Nu eens niet offroad, maar gewoon over de weg: heen tegenwind naar Buren, en daarna lekker voor de wind terug naar huis. Ik heb het prima naar m’n zin, en rijd anderhalf uur voor de start Nes weer in. Alles voelt goed; eens kijken of ik vandaag goed genoeg ben voor het podium. Extra motiverend is dat ik vandaag voor het eerst in m’n nieuwe kleding zal starten. Valutawear (http://www.valuatwear.eu/) heeft een vreselijk mooi tenue voor me ontworpen, en zulke dingen motiveren altijd.
In Nes moet ik de straat oversteken. Ik kijk netjes achterom (het zou lullig zijn door één van de weinige auto’s op het eiland geschept te worden), zie dat de kust veilig is, en stuur naar links. Eentiende seconde later lig ik op m’n snufferd: trottoirbandje gemist. Ik stap gelijk weer op (niemand zag me vallen, gelukkig), en voel de adrenaline door m’n lichaam stromen. Ik ben heel, heel boos op mezelf en neem de schade op. M’n nieuwe kleding is bevlekt, maar gelukkig niet kapot, de fiets is ook in orde. Dat is het goede nieuws. Minder prettig is dat m’n linkerhand openligt. Dat geldt ook voor m’n linkerheup, enkel, en scheen. De m’n linkerschouder en –elleboog doen ook zeer. Zeer chagrijnig rijd ik de oprit naar ons huisje op. Nadat ik afgestapt ben, smijt ik m’n helm op de grond en schop een paar keer hard tegen een (verder volledig onschuldig) muurtje.
Gelukkig kennen m’n huisgenoten me een beetje, en laten me even uitrazen. ‘t Is nog een dik uur voor de start, dus veel tijd voor woede heb ik niet. Ik was de wonden even uit, spuit er wat Hansaplast vloeibaar desinfecterend en wondbeschermend spul op, en pak mijn tas met startbenodigdheden. Ik doe er nog een stel handschoentjes in: normaal fiets ik met blote handen, maar schakelen gaat, gezien m’n draaischakelsysteem, een bloederige bedoening worden, schat ik in.
In het parc fermée kom ik als één van de laatsten binnen. Iedereen die er vorige week in Ter Heijde bij was, is er nu ook: Rob Barel, Johan Neevel, Freek de Boer en Frans van Heteren om er maar een paar te noemen. Daarnaast nog vele anderen: Paul Embrechts, de winnaar van de Xterra in Lanklaar van vorige week, Machiel Ittman, die Fin die ik op de boot tegenkwam en natuurlijk m’n huisgenoot Rick Nijhoving (een door de anderen onderschatte factor).
Wanneer ik naar de dijk afloop richting Waddenzee om in te zwemmen, hoor ik de speaker de watertemperatuur afkondigen: 14 graden. Bij het horen van dit bericht draai ik me terstond om, en loop terug naar m’n tas. Daarin zit een heerlijke, 2mm dikke neopreen badmuts, die tot over de oren gaat, en zelfs helemaal onder de kin doorloopt. Zoals vroeger mensen die kiespijn hadden en een doek om het hoofd gebonden hadden eruitzagen. Charmant is het niet, maar wel effectief. Ik neem de tijd om door te komen – de eerste minuut lig ik te hyperventileren van ellende, en het zoute water in m’n wonden voelt ook niet prettig. Eenmaal aangepast aan de temperatuur besluit ik met een paar sprintjes naar een 300 meter verder gelegen boei te zwemmen. Geen goed plan, want die boei blijkt het einde van de vaarweg aan te geven. Die vaarweg is met paaltjes aangegeven, en die paaltjes staan met het heersende tij net twintig centimeter onder water. Ik knal met m’n rechterheup hard op zo’n paaltje, en wordt weer boos op mezelf. Drie jaar geleden overkwam me namelijk hetzelfde.
Het goede aan de tumultueus verlopen voorbereiding is dat ik, omdat ik boos ben op mezelf, zo scherp als een mes aan de start sta. Ik ben goed weg, en kan na tweehonderd meter in groep twee aansluiten. Door het koude water kan ik perfect m’n warmte kwijt, en tot mijn grote genoegen zie ik dat in mijn groepje onder andere Rob Barel en Rick Nijhoving zitten. Dat zijn precies de mannen met wie ik op de fiets wil zitten. Rond de zesde plaats kom ik uit het water, achter Mikka Vastaranta, de Fin, die vandaag de snelste zwemmer was. Voor me zitten verder Erik Wolsing en Freek de Boer. Een ideale uitgangssituatie, zo lijkt het, voor het mountainbiken.
Ik verkloot m’n goede zwemmen echter volledig in de wissel. Het hele jaar wissel ik goed, maar nu gaan twee cruciale zaken fout. Bij het aantrekken van m’n rechterschoen trap ik de neopreen tong naar binnen. Ik moet die schoen dus weer uitdoen, die tong rechttrekken, en weer opnieuw instappen. Dat zijn twaalf kostbare seconden. Fout twee is dat ik m’n handschoenen niet aan blijk te krijgen. M'n handen zijn te koud en nat, en handschoenen blijken te krap. Rob is al weg, en ook Rick zit al op de fiets. Rick roept nog wel dat ik moet opschieten, zodat we samen naar Rob kunnen, maar ik ben te laat: het gat van honderd meter op beiden krijg ik niet dicht.
Rob, die merkt dat ik er niet bij zit, geeft gelijk gas, en ik zie de twee met lede ogen meter voor meter wegrijden. Paul Embrechts heeft mij bijgehaald, en gezamenlijk rijden we door de weilanden richting duinen. Voor ons klonteren vijf man samen: Rob, Rick, Freek de Boer, Erik Wolsing, en de Fin. Paul neemt af en toe de achterstand van ons op. Dat begint met een krappe minuut, maar is bij het oprijden van een flinke klim in de duinen al bijna twee minuten. Geen reden voor paniek, maar ik realiseer me dat m’n gestuntel in de wissel me erg veel heeft gekost. Ik rijd nog wat op reserve – straks op het strand, en vooral met het lopen, wil ik nog energie in de tank hebben. Ik schat dat vooral Rob het gas vol open trekt om het gat met mij te slaan en een buffer voor het lopen op te bouwen.
Achter de vuurtoren, net na het klimmetje waar Rick gisteren z’n ketting brak, rijd ik achter Paul het strand op. Ik maak een stuurfout en duikel over m’n stuur in het mulle zand. Fysiek heb ik geen schade, maar Paul rijdt direct twintig seconden van me weg. Domme fout. Ik herstel zo snel mogelijk en geef vol gas op het zachte strand. Paul haal ik snel weer bij, en ik ga erop en erover. Vol enthousiasme ram ik door, in de veronderstelling dat het parcours in één rechte lijn richting Nes leidt. Terwijl ik diep voorovergebogen zo veel mogelijk snelheid maak over het strand, hoor ik opeens mensen roepen en schreeuwen. Ik blijk een opgang terug naar de duinen te hebben gemist, moet vol in de remmen, en dertig meter terug en omhoog door het mulle zand om weer terug op het parcours te komen.
Onderaan het duin hoor ik dat de groep met Rob vier minuten voor ligt. Ik kan het bijna niet geloven. In vijfentwintig kilometer heb ik vier minuten verloren. Op een pad door de duinen stuiven Johan Neevel, Machiel Ittman en Frans van Heteren voorbij. Paul Embrechts, die weer voor me is komen te rijden na m’n misser, probeert op hangen en wurgen aan te klampen. Ik moet vol aan de bak, maar kan op m’n tandvlees in het wiel van Frans komen. Johan rijdt op kop wanneer zich een rare kronkel aandient: via een rechts-links chicane leidt het paadje naar een vijftig centimer breed houten vlonderpaadje over een soort moeras. Johan mist het paadje en snoekduikt prachtig voorover in het moeras. Machiel, die op tien centimer Johans derailleur rijdt, vliegt achter Johan aan. Frans is ook kansloos en valt op Machiel en Johan. Ik probeer te ontsnappen aan de vallende ziekte, maar tevergeefs, en duik bovenop de drie. Johan, aanstichter van de inmiddels niet te overziene chaos, besluit de coördinatie ter hand te nemen. Vanuit zijn zeer penibele situatie maant hij ons ten eerste tot kalmte. Daarna dien ik, als laatste gevallene, mijzelf en fiets overeind te helpen. De beurt is vervolgens een Frans en dan aan Machiel. Ten slotte ook Johan zijn modderige lichaam weer in verticale positie.
Na een korte check (Johan: ‘Alles in orde?!’, gevolgd door een driewerf: ‘Ja!’) springen we weer op de fiets, om weer in dezelfde ziedende vaart richting strand te rijden. Op het strand, waar de wind mee staat, moet ik alle zeilen bijzetten om in het spoor van m’n drie valgenoten te blijven, mede omdat mijn handen zo onder de modder en bloed zitten dat ik niet meer kan schakelen. Op een pielverzet probeer ik de schade te beperken, maar zie met lede ogen Johan en Machiel van me wegrijden. Frans pakt vijftig meter, maar loopt daarna niet meer uit. Meter voor meter knok ik me terug naar zijn achterwiel, onderwijl voortdurend de handen vegend aan m’n nieuwe kleding. Die was wit, maar heeft nu allerlei roodbruine strepen. Na een tijdje kan ik weer schakelen, en rijd daarna het gat op Frans dicht. Samen komen we van het strand af, en gezamenlijk rijden we de laatste kilometers naar de wissel. De benen zijn gelukkig nog goed, en ik bereid me mentaal voor op het lopen.
In de wisselzone hoor ik dat ik achtste lig. De achterstand op Rob, die inmiddels aan de leiding ligt, is fors, maar ik krijg niet door hoe groot precies. Wel begrijp dat ik nog steeds kans maak op de winst, maar dan zal ik wel snoeihard moeten lopen. Ietwat stroef loop ik weg, en neem de tijd om in het ritme te komen. Ik drink nog een halve liter voeding weg in de eerste kilometers. Een lege tank kan ik zeker niet kan gebruiken vandaag, want er is nog veel werk te doen. Harder en harder gaat het, en één voor één pak ik de mannen voor me op: eerst Johan Neevel, daarna Erik Wolsing, en dan Freek de Boer: in vijf kilometer schuif ik drie plaatsen op. Eenmaal op het strand zie ik in de verte de auto rijden die leider Rob begeleidt. Die is nog een minuut of twee vooruit, maar er is nog krap tien kilometer te gaan. Voor me loopt Rick, die op de vierde plaats loopt. Daarvoor zie ik Machiel op plaats drie lopen. Ik voel dat ik kan winnen en blijf hard doorlopen.
Net voor de duinopgang, door mul zand, haal ik Rick bij. Ik heb net een gelletje genomen en besluit die met een paar door de organisatie aangeboden bekers water weg te spoelen. Ik wandel dertig meter door het mulle zand, klok het water weg, en wil weer gaan hardlopen. Direct schiet een felle kramp in m’n linkerbovenbeen. Ik word verlamd van de pijn, en val zijdelings in het zand. Al liggend probeer ik de kramp eruit te krijgen, maar de kramp houdt aan. Ik voel de wedstrijd uit handen glippen. Rick komt langszij, daarna Frans van Heteren. Ik probeer weer overeind te komen om uit de mulle zandstrook te komen die me heeft genekt. Hinkelend op m’n rechterbeen lukt me dat bijna.
Dan passeert ook Freek de Boer me. Hij stond vorige week in Ter Heijde ook geparkeerd met kramp, en geeft een tip: op te hurken zitten. Ik probeer het linkerbeen ik los te schudden en zak op de hurken, maar het effect is desastreus: de kramp schiet er weer in. Weer moet ik me laten vallen, en ik vraag me af of ik nog wel verder kan. De pijn is bijna niet uit te houden. Erik van der Linden, die opnames maakt voor triatlon.tv, filmt mijn ellende. Daarna biedt hij aan het been te rekken. Ik stem toe. Langzaam brengt hij het been omhoog. Langzaam ebt de krampgolf weg, en ik kan weer staan. Ik wil nog niet uitstappen en besluit het nog even te proberen, maar spreek met mezelf af dat ik bij de eerste de beste volgende krampaanval uitstap: Hawaii moet niet in gevaar komen.
Paul Embrechts haalt me ook weer terug en ziet mijn probleem. Hij waarschuwt me voor doorlopen: hij is drie jaar uit de running geweest na het doorlopen met een spierscheuring in een wedstrijd. Ik knoop dat advies in m’n oor en probeer in te schatten welk risico ik loop. Na een moeizame herstart loop ik inmiddels weer bijna vijftien per uur, en de kramp lijkt weg te blijven. De spier is niet gescheurd, dat voel ik wel, maar wel erg sensibel. Er is nog acht kilometer te gaan tot de finish. Ik besluit dat dat moet kunnen. Samen met Paul haal ik Johan, Erik, Freek en Frans weer terug. Met nog vijf kilometer te gaan rollen we ook Rick op en lopen dan op plaats vier en vijf.
Ik begin me beter en beter te voelen en neem m’n tweede gelletje. Paul heeft steeds meer moeite met het tempo, en na de doorkomst bij het parc fermée versnel ik. Paul moet meteen lossen, en ik lig op plaats vier. Een paar honderd meter voor me zie ik de Vastaranta, de Fin, lopen. Zou ik dan toch nog naar het podium kunnen? Ik versnel nog wat, en kan naar de zeventien per uur. Ik besef met een stunt bezig te zijn als ik de Fin nog kan verschalken, en met nog twee kilometer te gaan haal ik ‘m bij. Tot mijn verbazing zie ik even later Machiel een paar honderd meter voor me lopen. Helaas is het nog maar een krappe kilometer tot de streep, maar ik blijf het tempo onderhouden. Je weet nooit. Machiel voelt me komen, kijkt een paar keer achterom, maar houdt stand. Rob, die ik nooit in beeld gekregen heb, wint, en dat is hem gegund. Machiel wordt een dikke minuut daarachter tweede, ik derde. Een strofe van Aerosmith komt bovendrijven: Some days I’m good, but when I’m bad, I’m better. Ik ben heel blij met die derde plaats, en vooral over m'n mentale gesteldheid en fysieke veerkracht. Maar ik heb ook een bijsmaak, want ik had hier o zo graag gewonnen.
Volgend jaar kom ik terug. Dan vormt Ameland het décor voor het EK Xterra. Ik heb besloten dat dat mijn hoofddoel voor volgend jaar wordt. Zonder kramp en zonder valpartijen kan ik mooie dingen laten zien op dit eiland dat me elk jaar een beetje meer aan het hart komt te liggen.
Nog één klus rest me dit seizoen: het WK Ironman op Hawaii. 13 Oktober is De Dag.
Uitslag, XL Xterra Ameland, 18 september 2007
1. Rob Barel 3:15.38
2. Machiel Ittman 3:16.26
3. Bert Flier 3:17.05