Maar goed, ondanks alles ben ik op tijd wakker. Vol goesting stap ik om kwart voor zeven de deur uit voor een ochtendloopje. Het is twintig graden, en de zon begint al te branden. Vandaag gaan er hitterecords sneuvelen in de provincie Allgäu. Ik loop voor de hitte uit en dartel als een hinde over de heuvels rond het dorpje Akams. Lichtjes op de voorvoet bij de klimmetjes, en op frequentie naar beneden in de afdalingen. Na een uur ben ik weer thuis, met benen die nog net zo fris aanvoelen als toen ik opstond.
Als een bedoeïnel bereid ik me voor op de fietstraining. Voordat ik die begin, heb ik drie liter vocht naar binnen geklokt. In de bidons neem ik nog eens twee liter mee. Dat moet voldoende zijn voor de eerste twee uur. Wanneer ik wil wegrijden met Arnoud en Emelie met wie ik hier zit, komt een kudde koeien loom aangehobbeld over het weggetje dat voor ons huis langskronkelt, voorafgegaan door een boer met alpenpetje. Elke ochtend worden ze vanuit de vijfhonderd meter verder gelegen boerderij naar de wei voor ons huis worden gebracht, om vervolgens ‘s avonds weer de omgekeerde weg te bewandelen. Het leven hier heeft een aangename, langzame regelmaat die z’n weerslag heeft op hoe ik me hier voel.
Door een ansichtkaartenlandschap rijden we naar beneden. Om ons heen zien we plukjes met hout beklede boerderijen tegen voetbalveldgroene hellingen liggen. Nijverheid en reinheid staan hier hoog in het vaandel. Elk erf is piekfijn aangeveegd uit, en gulle bossen geraniums blikken olijk de wereld in vanuit de overal aan de huizen bevestigde bloembakken. Als een filmmaker een décor voor de verfilming van Hans en Grietje zou moeten kiezen, dan komt hij gegarandeerd in Allgäu uit. Pronkstukjes huisvlijt en landelijke kitscherigheid zijn bij elk huis te bewonderen. Zo zie ik een boerderij waar bedrieglijk echte stropoppen voor zijn opgesteld (decoratie? Of het plaatselijke Abraham en Sara-ritueel?), uit blik geknipte hartjes tegen de gevel van een huis, en elke tuin een paar felgekleurde glazen bollen-op-standaard. Waarvoor die dienen weet ik nog steeds niet, maar het past precies in het plaatje.
De zon staat inmiddels in het zenith en zendt stralen gloeiend staal richting de aarde. De thermometer wijst 36 graden aan. In de schaduw. In de zon is het ruim 40 graden. Ik voel me er goed bij en besluit er een lange rit van te maken. Na een uur rijden zie ik een bordje ‘Lindau - 55 km’ en dat wordt mijn doel. Heerlijk, dat trainen zonder kaart en zonder vooropgezet plan. Ik word vergast op landelijke weggetjes die als serpentines over de heuvels krullen, dan weer steil omhoog, dan weer lekker vlak, en meest naar beneden, met een zacht briesje in de rug. In centrum Lindau wordt mijn moraal nog eens extra versterkt. Bij het wachten voor een verkeerslicht zie ik een plaatselijke schone het zebrapad oversteken. Een ondeugend briesje tilt haar rok op en ontbloot een paar slanke, olijfbruine dijen. Ik schrik een beetje van mijn onbedoelde voyeurisme, maar haar glimlach laat me weten dat me het doorkijkje gegund is. Om dit moment te vieren, besluit ik nog een bonusrondje door omliggende plaatsen te doen. Met opgewekt gemoed trap ik, met benen die heerlijk op spanning staan, de resterende uren terug naar huis.
Zwemmen doe ik hier niet in een naar chloor ruikend zwembad, maar in de plaatselijke rimpelloze Alpsee en, later in de week, in de woelig klotsende groene Bodensee. Beide meren zijn zo warm dat ik zonder wetsuit kan zwemmen. Wat een genot is dat, om soepel door het frisse water te glijden aan het begin van de dag. Wat is het toch fijn om een triatleet te zijn.
De nacht voor de wedstrijd slaat het weer om. Het regent en het koelt flink af. Mij komt dat uitstekend uit: ik produceer veel warmte, en dan is koel weer erg lekker. Om dezelfde reden had ik liever zonder wetsuit gezwommen, maar daarvoor is de Alpsee een halve graad te koud: ‘Alles im schwarzen Bereich’ is de mededeling die op de wedstrijdbriefing wordt gegeven. Gehuld in zwart neopreen glijd ik om kwart over acht, twintig minuten voor de start, het water in. Ik zwem een eindje weg en kijk achterom naar het startvak. Daar maken duizend triatleten zich klaar voor de start. Een veelvoud daarvan staat als publiek langs de kanten opgesteld. Alpenhornblazers trompetteren de laatste minuten voor de start weg.
Ik stel me op naast Andi Böcherer, de winnaar van vorig jaar, en Nils Görke, een tweede favoriet. Böcherer vraagt me hoeveel minuten er nog zijn te gaan voor de start. ‘Drie’, zeg ik. Dertig seconden later klinkt onverwacht het startschot. Ik ben goed weg en kan de eerste honderd langzaam aflopende meters dolfijnen. Ik ga voluit, maar zie twintig man voor me na vijf minuten wedstrijd. Er wordt belachelijk hard gestart. Ik trap op m’n adem en dreig te gaan hyperventileren. Na een paar schoolslagen wordt de ademnood minder en kom ik langzaam in m’n slag. Een groepje heeft afstand genomen, daarachter ligt een paar losse individuen, en daarachter ligt mijn groepje. Ik temporiseer de eerste kilometer om goed in m’n slag te komen. ‘t Is vechten voor elke meter. Rechts naast me zwemt iemand elke derde slag half over me heen, en er ligt iemand constant in m’n voeten te graaien. Heel irritant. Bij de eerste boei schuif ik wat op door te versnellen naar de voeten van iemand die twintig meter voor de groep ligt. De voorste mannen van de groep schuiven met me mee. Wanneer ik de atleet voor me heb bijgehaald, heb ik moeite zijn voeten te houden: hij slingert van links naar rechts over het meer.
Nils Görke, die met me meegeschoven is, zwemt irritant dicht op me, en ik besluit hem te laten passeren en in zijn voeten te gaan liggen. Eenmaal op die plaats voel ik dat het me te langzaam gaat. Ik irriteer me aan het geklooi om me heen en bij de laatste boei, met nog 800 meter te gaan, zwem ik weg van het groepje. Doelwit zijn de voeten van iemand die 30 meter voor me uit zwemt. Dat blijkt een goede keuze, want wanneer ik bij hem aansluit, kan ik eindelijk een strak tempo draaien. De mannen achter ons lopen op dat stuk nog 40 seconden achterstand op.
Eenmaal op de kant trek ik zo snel ik kan m’n wetsuit uit. Wanneer ik me, op de beide pijpen na, uit m’n pak gestroopt heb, zegt een lid van de organisatie dat het wetsuit pas in de tent uitgetrokken mag worden. Dat schijnt gisteren tijdens de briefing gezegd te zijn. De tent is echter 200 meter verder en ligt bovenop een heuveltje. Ik doe twee symbolische hupjes – om te demonstreren dat ze me, met m'n pak op de enkels, veroordeeld tot een soort van zaklopen – en de vrijwilligster geeft me permissie dan toch maar het pak uit te doen. Als tiende spring ik op de fiets .
Op eigen tempo rijd ik naar de Kalvarienberg, die na drie kilometer opdoemt en tegen de 20% steil is. Ik hengst me naar boven en slinger over de gehele breedte van de weg om de klim wat uit te vlakken. Wat is dit een rotding, en ik moet ‘m nog een keer over. De afdaling gebruik ik om wat te herstellen. Voor me uit rijdt een paar man; achter me komt het groepje aan dat ik in de laatste zwemmeters achter me heb gelaten. Dat groepje haalt me bij na een kilometer of tien. Op het eerstvolgende klimmetje zie ik een aantal van die mannen erg makkelijk klimmen, en ik ben blij dat ik met voorsprong de Kalvarienberg op kon rijden. Ik vrees met grote vreze de de tweede klim van de ronde, de Ettenberg. Dat is een kreng van een kilometer of vier lang die stukken Keuterberg afwisselt met stukken Eijserbosweg. Hij begint met een steil stuk van 400 meter rond 15%, vlakt dan af naar een procent of 8, trekt weer door naar 12%, vlakt weer wat af naar 8%, en heeft een finale waarbij stukken zitten van tegen de 20%. De ellende is dat de lichte mannen in de groep het tempo dicteren op de klim. Ik moet met de groep boven aankomen, anders loop ik het risico de boot te missen op het daaropvolgende stuk vals plat mee. Mijn taktiek is de echt steile stukken zo op te rijden dat ik bij de laatste van de groep aanhaak, om dan op de minder steile stukken weer wat op te schuiven. Zo vlak ik de vermogenspieken die ik moet leveren enigszins uit.
Voor mij luidt die klim het begin van de oorlog op de fiets aan. Ik moet trekken en sleuren om niet gelost te worden, m’n benen branden elke bocht een beetje meer en m’n hart klopt uit de borstkas. Op m’n tandvlees kom ik boven, met twintig meter achterstand op de groep. Een paar supporters heeft daar een paar gigantische boxen geplaatst waaruit rockmuziek knalt. Das macht mir froh. In de afdaling maak ik m’n achterstand goed – en zet en passant een snelheidsrecord: 96 km/u haal ik op de kaarsrechte afdaling. Ik rem iets bij voor de bocht naar rechts onderaan, maar zie in m’n ooghoek dat ik die toch nog met 80 km/u inga. Op het nu volgende stuk vals plat en wind mee raakt de groep op drift. Nils Görke, die z’n zwemachterstand inmiddels heeft goedgemaakt, rijdt op kop en geeft gas. Een jurymotor rijdt met ons mee, klaar om een kaart te trekken. Ik heb m’n les hier vorig jaar geleerd en rijd op twintig meter achteraan de groep mee. Dit stuk verteer ik makkelijk, maar ik vrees de tweede ronde: een paar man klimt wel erg makkelijk, en ik verwacht dat zij aan de boom gaan schudden op de stukken bergop. Ik ben de zwaarste appel aan die boom, dus ik zal me extra moeten vastklampen om niet gelost te worden.
In de afdaling naar Immenstadt richting de tweede beklimming van de Kalvarienberg neem ik het initiatief. Als eerste van de groep draai ik de Kalvarienberg op. Van de dertig meter brede weg is nog drie meter over, zo vol staat de berg met publiek. Wanneer ik terug schakel naar het kleine blad blijft de ketting op het buitenblad liggen. Ik word links en rechts ingehaald. Ik haal de druk van de pedalen, schakel ook de achterderailleur, en dan valt m’n ketting precies op tijd op het kleine blad. Ik trek aan m’n stuur, span m’n rug op, en duw en trek zo hard als ik kan aan de pedalen. Elke spiervezel wordt te hulp geroepen om de aansluiting te houden. Ik heb namelijk besloten dat, als ik deze klim overleef, ik ook de Ettenberg zal overleven. Als laatste van de groep kom ik boven, en ik zit er nog aan. Ik weet tegelijk dat de Ettenberg de echte test zal zijn.
Op een afdalinkje in de aanloop naar de Ettenberg halen we een snellere zwemmer bij. De weg is hier versmald door middel van pilonnen. Een vrouw uit de serie voor ons wordt door de eersten in de groep binnendoor ingehaald. Zij houdt keurig haar lijn, maar de dappere dodo voor me schrikt van haar, stuurt naar binnen en raakt een pilon. Die huppelt net voor mijn voorwiel over de weg. Ik haal even diep adem - weer een ongeluk ontweken.
Twee kilometer later begint de Ettenberg. Het steile eerste stuk verteer ik nog wel, maar wanneer het wat afvlakt, trekt iemand flink door. Ik moet eigenlijk passen, maar kan, met het mes tussen de tanden, net mee. Op de steile stukken die volgen pers ik elke millimeter kracht die ik heb in m’n achterwiel. Op de laatste vreselijk steile vierhonderd meter kan ik de kilometerteller net boven de tien houden. Twintig seconden na de groep kom ik boven. Ik ga vol de afdaling in om weer aan te sluiten. Een paar honderd meter voor me zie ik dat Görke langzaam van de groep wegrijdt. Achter hem rekt de groep zich uit. Ik besef dat dit de Vorentscheidung is. Blijkbaar waren er meer die moeite met de klim hadden, en nu wordt het kaf van het koren gescheiden. Ik haal de groep bij en schuif naar voren. Stefan Schmid heeft inmiddels de achtervolging op Görke ingezet, en ik ga achter hem aan. Achter me breekt de groep in kleine stukken. Het is nu ieder voor zich. Mijn benen gaan nu echt zeer doen, en ik moet Schmid laten gaan. Gelukkig heb ik het gezelschap van nog iemand, en samen rijden we de laatste 17 kilometers naar Immenstadt.
Uiteindelijk stap ik als achtste van de fiets, op zes minuten van leider Böcherer, en met zicht op een podiumplaats. Dan zal ik wel snoeihard moeten lopen. Vanaf de eerste kilometer dwing ik me op de grens te lopen. Vorig jaar liep ik 1.13 op deze relatief makkelijke halve marathon. Er zitten in ieder geval geen lange klimmen in, alleen maar een paar stukken vals plat en drie korte heuvels. Verschil met vorig jaar is dat ik toen een strafpauze van vier minuten tussen het fietsen en lopen moest uitzitten. Dit jaar heb ik bovendien paar jasjes extra uitgedaan met het fietsen en is het warmer.
Ik klok m’n eerste kilometers op 3.30. Bij het eerste keerpunt zie ik dat plaats één en twee onbereikbaar zijn. Nils Görke loopt op plaats drie, kort gevolgd door Stefan Schmid. Daarachter nog twee man, en dan kom ik. Kort achter mij zie ik Rolf Lautenbacher komen. Die staat zo scherp als een mes. De aders liggen als een buizenstelsel op zijn huid. Gelukkig zie ik dat ook hij niet zo fris meer uit de ogen kijkt. Ik kan de 3.30-ers vasthouden en rol aan het eind van de eerste (van drie) ronden de nummer vijf op. Bij een keerpunt, na acht kilometer lopen, zie ik dat Nils Görke licht is uitgelopen. Stefan Schmid mis ik – het parcours is inmiddels volgestroomt met atleten. De tweede ronde verdapper ik zowaar iets. Tenminste, dat denk ik. Gevoelsmatig zet ik nog een tandje bij, maar constateer dat m’n kilometertijden van 3.30 naar 3.35 gaan. Bij het derde keerpunt, met nog zes kilometer te gaan, zie ik dat Görke niet meer te achterhalen is, maar Schmid wel. Die loopt twintig seconden voor me. Twee kilometer later haal ik ‘m bij. Hij grijpt naar de rechterhamstring – niet slim van hem. Ik ram op volle kracht een stuk vals plat af, maar hij blijkt een bijtertje. Ik zet nog een keer aan en trek de volgende twee kilometer hard door voordat ik weer achterom kijk. Vijftig meter voorsprong levert dat op. Dat vind ik niet genoeg, en ik blijf de laatste twee kilometer hard doorlopen. Als vierde overall, en eerste buitenlander op het Open Duits Kampioenschap, finish ik. Schmid volgt veertig seconden later, compleet uitgewoond. M’n looptijd is 1.15, twee minuten langzamer dan vorig jaar. Alleen Görke loopt een halve minuut sneller. Uiteindelijk ben ik toch zeer tevreden: m’n eindtijd is 6 minuten sneller dan vorig jaar, en de achterstand op Böcherer is twee minuten kleiner. Als beloning krijg ik een hele rits prijzen, waardoor een door mij zeer begeerde originele koeienbel. Ter herinnering aan de koeien in de vredige weide voor ons huisje boven op de berg.
Uitslag Open Duits Kampioen halve triathlon (2-92-21)
1. Andi Böcherer 4:12:25 (24:02 – 2:29:04 – 1:19:19)
2. Felix Schumann 4:14:58 (25:37 – 2:33:12 – 1:16:09)
3. Nils Görke 4:15:49 (27:58 – 2:32:28 – 1:15:23)
4. Bert Flier 4:18:00 (26:55 – 2:35:16 – 1:15:49)
5. Stefan Schmid 4:18:42 (27:16 – 2:33:43 – 1:17:43)