Ik bedenk me dat het niet ideaal zou zijn drie weken in een zodanige kamer door te moeten brengen. Tot ik m’n kamer in Font Romeu aanschouw. Mijn verblijf hier meet 1m80 bij 3m40 en biedt net voldoende ruimte voor een (te kort en smal) bed, tafeltje en stoel, wastafel en douchecabine zonder gordijn. Ik denk dat een Nederlandse gevangeniscel meer comfort biedt.
Toiletteren moet op de gang, maar gebeurt naar verluid des nachts ook wel in de wastafel - door het mannelijk deel der aanwezigen althans. Het gevangenisachtige idee wordt versterkt door het ijzeren ritme dat hier gehandhaaft wordt: ontbijten tussen 7.15 en 8.30, lunchen tussen 12.00 en 12.45, dineren tussen 19.00 en 19.45. Aan deze tijden wordt niet getornd en maakt dat je hier automatisch in een strak ritme leeft. De TV- en internetfaciliteiten zijn ook minimaal, dus je ligt meestal al voor tienen op bed.
Zo minimalistisch en sober als het gebouw en de kamer is, zo overdadig zijn de trainingsfaciliteiten. Vanuit m’n raam kijk ik op de 400 meter tartanbaan, er zijn een overdekt 50 meter bad en een 25 meter bad, krachthonken, gymzalen, een kunstschaatshal en ikweetwatnietmeer.
In de omgeving is het prachtig, maar zwaar, fietsen. Ik zal niet proberen om te beschrijven hoe groen de bergen hier zijn, hoe blauw de lucht, hoe helder de sterren hier ’s nachts schijnen, hoe fris het water is dat door de beekjes klatert, hoe de bemoste grond eruit ziet wanneer de zon haar stralen laat filteren door het bladerdek in de omringende bossen, en op hoedanige wijze de looppaadjes je bocht naar bocht verwennen met weer een prachtig uitzicht. Kijk maar naar de foto en bedenk daarbij dat het in het echt nog veel en veel mooier is.
Ik ben niet de enige die zich naar Font Romeu heeft begeven om zichzelf te verbeteren. Een veelheid aan atleten heeft hier het kampement opgeslagen. Zo neem ik waar: worstelaars (mannen en vrouwen, van wie sommige vrouwen dikkere biceps hebben dan menig mannelijk worstelaar), zwemmers en zwemsters (de heersende mode hier is het badpak zo hoog mogelijk op te trekken tussen de billen; wie heeft dat verzonnen?), snelwandelaars (die zichzelf verloochenen: in- en uitlopen doen ze hardlopend), kunstschaatssters (die een wervelende show in het aanliggende Patinoire geven en me doen beseffen dat triatlon als kijksport toch het één en ander tekort schiet), schaatssters (-sters, want schaatsenrijdende heren heb ik niet ontdekt - deze dames hebben bovenbenen als zuigerstangen en kunnen daarmee een spreidstand aan: voorwaar een zeldzame combinatie van kracht en flexibiliteit waar ondergetekende een punt aan kan zuigen), voetballers (in de laatste week arriveert het Nigeriaanse elftal onder 20: het huidige wereldkampioensteam in die leeftijdsklasse! Eén van hen vroeg een collega-triatleet vriendelijk doch dringend zijn bidons af te geven bij wijze van souvenir: “They do that also in the Tour de France”. Peuter zo’n gast dan maar aan het verstand dat dit niet de Tour is en je maar drie bidons bij je hebt!), atleten (waaronder een groep Qatarezen die op de baan rondetijden neerzetten die zich verhouden tot wat die schaatssters op de ijsbaan doen), scheidsrechters (een groep op voetballers gelijkende, maar daarvoor iets te dikke mannen die de Portuguse eredivisie fluiten en zich als een echt team in zelfde outfits bij het eten melden. Eén van hen is tegendraads: wanneer de groep het groene trainingspak aanheeft, draagt hij het rode, en andersom. Curieus!), een Engelse hardloper (hij verdient een aparte vermelding: hij vraagt aan iedereen waar ‘Paula’ is – daarmee doelend op Paula Radcliffe die haar vaak bivakkeert, en volgens de Engelsman ook nu. Ze is, helaas voor hem en gelukkig voor haar, echter allang naar de WK in Helsinki vertrokken wanneer hij arriveert. Deze man heeft daarnaast de eigenaardige gewoonte in de eetzaal ongevraagd bij deze en gene aan te schuiven in een poging vrienden te maken, waardoor hij het averechtse effect sorteert: iedereen mijdt hem als een erge ziekte. Bijkomend probleem is dat hij zich so Brittish gedraagd dat het lachwekkend is: hij heeft een extreem gayish loopje en heeft kostschoolachtige tafelmanieren zoals het omhoogbrengen van de pink bij het thee drinken). Natuurlijk zijn er triatleten, van velerlei nationaliteit: Frans, Duits, Nieuw-Zeelands, Zwitsers, Hong Kongees, Luxemburgs, Spaans, Portugees en uiteraard Nederlands. Ik zoem even in op het Nederlandse contingent triatleten. Aanwezig zijn: Mathijm Wassink en Sandra Hitzert, die ik nog ken van m’n vorig triatlonteam; Roeland Smits, die met mij meegereisd is; Machiel Ittmann en Pieter-Jan Paarlberg; en Richard van Diesen. Behalve Sandra en Roeland zit er dus aardig wat Ironman-ervaring aan tafel. Wij zetten onze collectieve lange-afstandservaring in om de Duitse eliteselectie (Andreas Raelert, Maik Petzold, Anja Dittmer en Joelle Franzmann, getraind door Nederlander Louis Delahaye en stuk voor stuk in staat om een Worldcup te kunnen winnen) op de plaats te zetten: aan de Nederlandse tafel zitten bij elkaar 10 Hawaii-finishes; aan de Duitse tafel niet één. Eins zu nul für Holland. We doen trouwens, in het kader van de Wiedergutmachung, een lange duurrit met de Duitse selectie en Chris Gemmel, de Nieuw-Zeelandse vriend van Dittmer. De eerste 50 kilometer zijn ze wel bij te houden, want die gaan naar beneden. Machiel houdt aan de afdalingen van die dag de bijnaam Black Arrow over. ‘Black’ vanwege z’n zwarte outfit en fiets, en ‘Arrow’ vanwege z’n suïcidale daalcapaciteiten. Dat gaat ongeveer zo: je rijdt een afdaling. Voor je rijdt Machiel, en daar weer voor rijden auto’s, gevuld met toeristen. Die auto’s rijden langzamer dan Machiel, dus die moeten worden ingehaald. In de aanloop naar een daartoe geschikt bevonden bocht zie je Machiel langs de auto’s heenblikken (ik neem aan om te kijken of er niets aankomt, maar het kan ook zijn om te bepalen waar-ie eventueel het ravijn in kan storten), vervolgens zie hem, zijn remmen volledig negerend, in volle vaart langs de auto’s heen schieten. Ook blinde en/of met vers grint bestrooide bochten worden met een dergelijke doodsverachting genomen. Bergop is het met die Duitsers een stuk moeilijker. Wanneer het groepje Petzold, Gemmel en Raelert voorbij komt (zij hebben bij het begin van de beklimming wat gewacht op de heer Van Diesen, die een gebroken spaak heeft en gedwongen wordt in de volgbus te stappen. Later leent hij een wiel van Louis und ist wieder froh), besluit ik in een vlaag van verstandsverbijstering m’n karretje aan te haken. Er zou vandaag immers ‘locker gefahren werden’ en ik voel me wel goed. Het gaat in het begin lekker, maar het tempo wordt geleidelijk aan opgedreven. Binnen een paar kilometer zit m’n hartslag tegen de anaërobe drempel en na niet al te lange tijd halen we Machiel bij, die in de afdaling wat voorsprong had genomen. Er wordt nog eens aangezet, en ik kies eieren voor m’n geld: we zijn pas anderhalf uur bezig, hebben nog drie cols en vier uur te gaan en ik wil nog uit m’n ogen kunnen kijken wanneer ik terug ben. ’s Avonds vraag ik of ze een lekkere lockere Fahrt gemacht haben, en Petzold zegt: nicht bestimmt, aber dies war eine Trainung die mann sich erinnert. Ook vermeldenswaard is het piekwattage wat de heer Paarlberg tijdens deze rit behaalt, in een poging een vrachtwagen voor te blijven: 1041 Watt. Om dit in perspectief te zetten: dat is twee maal het wattage wat ene heer Armstrong rijdt op z’n omslagpunt. Daarentegen houdt Armstrong die 500 Watt een uur vol, en Paarlberg die 1041 Watt een aantal – weliswaar indrukwekkende - seconden.
Trainen in de bergen voor een wedstrijd in vlakke Hollandse polders: geen buitenlander die daar wat van snapt. Ik eigenlijk ook niet, want klimmen is nou niet bepaald een hobby van me. Hier fietsen schiet totaal niet op – ik heb welgeteld 1 keer een gemiddelde van meer dan 30 km/u geregistreerd –, je hartslag vliegt bij het minste of geringste omhoog en je krijgt op den duur flinke pijn in de kuiten, alsmede Oberschenkel, als je zoveel omhoog moet. Ritjes van minder dan 1000 hoogtemeters zijn zeldzaam. Daar komt nog bij dat ons verblijf op 1900 meter hoogte zit: aan het eind van elke rit moet je gegarandeerd nog een paar honderd meter klimmen om weer thuis te komen. Wat wel weer prettig, is dat je alleen al in de noodzakelijke eerste afdaling van elke rit menige col verschalk. Je kunt hier binnen een kilometer of twintig een colletje of vijf pakken, en die liggen dan ook nog eens allemaal boven de 1500 meter. Staat lekker stoer in je logboek.
Om mezelf zonder omwegen in deze contreien te verplaatsen, schrijf ik bij aanvang van elke rit de plaatsnamen op die ik onderweg wil passeren. Die schrijf ik op de rug van hand, zodat ik ook in volle afdaling – dat kan boven de 80,0 km/u gaan - de plaatsnaambordjes kan vergelijken met mijn neergepenseelde steno. Handig daarbij is dat er niet veel te schrijven is, omdat veel plaatsnamen twee- of drieletterig zijn. Zo heb je de plaatsen Err, Das, Ur, Uo, Egl, Bar, Bor, Ria, All, Ger en Ro, alsmede de rivier de Têt.
Zo simpel en duidelijk als hier de plaatsnamen zijn, zo complex en ondoorzichtig is het gebouw waarin het Lycée is ondergebracht. Ik vertoef op de zesde etage. (Liever had ik op de negende gezeten, en dan op een hoogslaper, tegen het plafond geplakt, om maximaal van de hoogte te kunnen profiteren). Bij het vastlopen van de lift zie ik me genoodzaakt me per trap richting de grot van trainingspartner Mathijm Wassink te begeven, die op de vijfde etage is gesitueerd. Ik open de deur van het trappengebouw en daal per trap af tot aan de volgende deur. Tot mijn verbazing staat hier niet de verwachte ‘5’ op, maar een ‘4’. Na enige onderzoekingen begrijp ik dat de verdiepingen per twee verspringen: van de zesde verdieping daal je twee verdiepingen af alvorens je bij de deur naar de vierde verdieping uitkomt, en zo verder. Parallel aan dit ‘even’ trappenhuis is een ‘oneven’ trappenhuis. Dit geldt ook voor de liften. Om van de zesde naar de vijfde verdieping te komen, moet je dus eerst naar de begane grond, of naar de bovenste verdieping, vervolgens de juiste lift of trap nemen die uitkomt op de oneven etages, en die dan weer beklimmen, respectievelijk afdalen, voor je op de vijfde etage komt. U zult begrijpen dat Mathijm en ik elkaar niet veel bezocht hebben. Nog veel ingewikkelder zijn de kelders, beter omschreven catacomben, van het gebouw. Daar staan onze fietsen. Na twee weken hebben we inmiddels meer dan acht verschillende routes in kaart gebracht waarmee we bij het fietsenhok kunnen komen, en we blijven nieuwe routes ontdekken.
Het fietsen mag hier zwaar zijn, het lopen kost me nog veel meer moeite. Voor mijn meest pijnlijke looptraining begeef ik me één maal per week naar de hoogte van 2100 meter, nog eens 200 meter hoger dan het sporthotel, om me gedurende anderhalf à twee uur te folteren met een tempoduurloop op de beoogde Almere-hartslag. Dit doe ik dan over het zogenaamde Vincent Rousseau-rondje. Als intermezzo een korte anekdote over dit Belgische hardloopfenomeen. In de avond voor een grote wedstrijd placht hij zich volledig af te sluiten van de buitenwereld om een zo optimaal mogelijke nachtrust te kunnen genieten. Zo ook in de nacht voorafgaand aan de marathon van Berlijn, alwaar het drukke nachtleven hem echter wakker hield. De ideale oplossing voor geluidsoverlast zijn oorpluggen. Die had hij niet bij zich. Hij is toen op zoek gegaan naar een andere oplossing, en stuitte daarbij uiteindelijk op een pot Pindakaas. Hij heeft met dit product beide oorschelpen dichtgeplamuurd en een uitstekende nachtrust genoten. ’s Anderendaags bleek de smeuïge substantie echter in zijn gehoorgang gelopen te zijn. Met geen mogelijkheid kon hij dat er eigenhandig uitkrijgen. Uiteindelijk heeft hij zich bij manager Jos Hermens gemeld, met een rietje, met het verzoek zijn oren uit te zuigen. Welnu, dezelfde Rousseau heeft zijn vindingrijkheid tevens aangewend door een aantal jaren geleden in een hoog geleden bergweide een rondje van een paar kilometer te laten omploegen door een plaatselijke agrariër, opdat de weide niet alleen door koeien, maar ook door mensen te belopen zou zijn. Tot op de dag van vandaag profiteren velerlei atleten van zijn inspanningen. Ik ben onder anderen Paula Radcliffe en Greg van Hest tegengekomen. Zij lopen als dartele hindes te springen over de zuurstofarme weide, terwijl ik direct vanaf de start loop te hijgen als een piepende astmapatiënt over het door koeien en paarden bemeste aarden pad. Na vijf minuten doet het al zeer, en in die zich continu verslechterende toestand sleep ik me vervolgens tot het bittere einde voort in de ijle lucht. Ik word daarbij tevens flink gehinderd door mijn zware lichaam – vooral bergop – en de eendenstand van m’n voeten, waardoor ik half struikelend de met wortels ontregelde ondergrond teister. Ik verlang naar asfalt, vlakke polders, en wind in plaats van bergen.
Waartoe doe ik dit alles? Hiervoor citeer ik een stukje uit ‘Hoogtetraining’, geschreven door prof. dr. (in de triatlonwetenschap) R. Barel: ‘De belangrijkste werking van training op hoogte is het toegenomen hemoglobinegehalte in het bloed, wat als gevolg heeft dat de zuurstofvoorziening voor de spieren sterk verbeterd. Kortom: prestatieverbetering.’ Hij heeft hier echter ook bij aangetekend: ‘Tijdens een hoogtestage kan veel mis gaan, waardoor het geen of zelfs een negatief effect heeft. Drinken is één van de belangrijkste aspecten van de verzorging op hoogte. Het is een goede gewoonte om ’s ochtends twee liter water klaar te zetten en die verspreid over de dag op te drinken, ongeacht andere consumpties.’ Ik houd me consciëntieus aan deze aanwijzing en drink dus als een tempelier.
Het verblijf op hoogte heeft echter nog meer effecten. Een ander, in dit verband relevant, effect staat als volgt beschreven: ‘Binnen 24 uur begint het lichaam ook veel vocht af te stoten om het bloed in te dikken. Dit is een stressreactie om snel de concentratie van hemoglobine te verhogen, waardoor meer zuurstof bij elke hartslag opgenomen kan worden.’ De uitkomst van de combinatie van het advies om veel te drinken en deze stressreactie, wat niet beschreven staat in de bevindingen van R. Barel, is dat de atleet daardoor ten minste twee maal per nacht naar het toilet moet om het overtollige vocht uit te scheiden. Het dichtstbijzijnde toilet bevindt zich recht tegenover de vertrekken van de heren Van Diesen, Paarlberg en Ittmann. Richard van Diesen heeft me van de – op zichzelf goede – gewoonte afgeholpen na elke plasbeurt door te trekken, omdat dat met zo’n hels kabaal gepaard gaat dat hij daar wakker van wordt. Hiermee is het probleem nog niet opgelost, want ik blijk – door mijn verlangen zo snel mogelijk weer terug naar bed te gaan – een dusdanig krachtige straal in het water te mikken, dat daardoor de heren Ittmann en Paarlberg gewekt worden. Ik begrijp nu ook waarom sommige wastafels hier scheuren vertonen.
U begrijpt, beste lezer: trainen op hoogte is niet eenvoudig. Gelukkig zijn er wel vorderingen waarneembaar in mijn klim- en loopvaardigheden. Waar ik de eerste week bij elke vermeende helling van de weg naar het binnenblad schakelde, ram ik in de laatste week een paar lekker lopende colletjes op het buitenblad op. Ook blij ben ik met de vooruitgang in fitheid die zich uit in hoe ik het rondje over Ax les Thermes verteer. Dat is een rondje van dik 140 kilometer, op zich niet zo ver dus, maar wel met twee cols van buitencategorie en nog een stuk of drie van tweede categorie, bij elkaar ruim 3200 hoogtemeters. In de eerste week kon ik na afloop van dit rondje alleen maar aan m’n bed denken; in de laatste week ga ik na aankomst nog een uur lopen en zet daarbij in het laatste half uur op de baan een tijd op de 5 kilometer neer die ik in de eerste week niet eens in een losse 5 durfde te lopen.
Ik ben inmiddels weer terug in Nederland. Aan het eind van deze week staat de kwart van Veenendaal op het programma, alwaar ik een eerste indicatie hoop te krijgen van het resultaat van mijn inspanningen hier. Tot dan!